Over standvastigheid, liefde voor geld, en ontucht.
1. Juda
Het afschrift van de woorden van Juda, die hij sprak met zijn zonen voordat hij stierf: ze verzamelden zich om hem heen, en hij zei: "Ik was de vierde zoon van mijn vader. Mijn moeder noemde mijn Juda en zei: 'Ik dank de Heer, want Hij heeft mij een vierde zoon gegeven.' Ik was snel en actief in mijn jeugd en in alles gehoorzaam aan mijn vader. Ik heb mijn moeder en de zus van mijn moeder geëerd. Toen ik opgroeide, bad mijn vader, Jakob, over mij en zei: 'Je zult een koning zijn en welvarend zijn in alle dingen.'
2. Juda's kracht en schranderheid
De Heer betoonde mij gunst in al mijn werken, zowel in het veld als thuis. Toen ik zag dat ik met de hinde mee kon rennen, ving ik hem, en bereidde het vlees voor mijn vader. Ik greep de reeën in de achtervolging, en alles wat zich in de vlakten bevond, kon ik voorbijlopen. Een wilde merrie heb ik nagelopen, gevangen en getemd. Ik heb een leeuw gedood en een kind uit zijn mond gered. Ik nam een beer bij zijn poot en wierp hem over een klif. Als een beest zich tegen mij keerde, doodde ik het als een hond. Ik kwam een wild zwijn tegen, en toen ik het in een achtervolging najoeg, verscheurde ik het. Een luipaard in Hebron sprong op me af, en ik greep hem bij de staart, en wierp hem van me, en hij werd in stukken verbrijzeld op de kusten van Gaza. Een wilde voedende os greep ik bij de horens, en draaide hem in het rond en overweldigde hem, ik wierp hem van me, en doodde hem.
3. Kanaänitische oorlogen
Toen de twee koningen van de Kanaänieten in oorlogszuchtige opstelling opkwamen voor onze kudden, en vele mensen met hen, haastte ik mij alleen naar koning Sur en greep hem; en ik sloeg hem tegen de benen, sleepte hem naar beneden, en lachte hem uit. De andere koning, Tafue, doodde ik toen hij op zijn paard zat, en zo verstrooide ik alle mensen. Koning Achor, een man met een reuzenpostuur, wierp pijlen voor en achter mij terwijl hij op het paard zat; ik doodde hem, want ik wierp een steen van zestig kilo, en wierp die naar zijn paard, en doodde het. Ik vocht twee uur met Achor en doodde hem. Ik brak zijn schild in tweeën, en zijn voeten hakte ik af. Toen ik zijn borstschild afnam, begonnen acht van zijn metgezellen met mij te vechten. Ik gebruikte mijn kleed als een slinger en doodde vier van hen. De rest vluchtte. Jakob, mijn vader, doodde Beelisa, koning van alle koningen, een krachtige reus, twaalf ellen hoog. De angst viel op hen en zij stopten met het voeren van oorlog tegen ons. Mijn vader had daarom geen zorg over de oorlogen wanneer ik onder mijn broers was. Want hij zag in een visioen over mij, dat een engel van macht mij overal volgde, en dat ik niet overwonnen kon worden.
4. Oorlog in Hebron
In het zuiden kregen we te maken met een grotere oorlog dan in Sichem. Ik sloot me aan in de strijd bij mijn broers en achtervolgde duizend mannen. Ik doodde tweehonderd van hen en vier koningen. Ik ging de muur op tegen hen en doodde twee andere koningen, en zo bevrijdden wij Hebron en namen alle gevangenen van de koningen mee.
5. Areta en Thaffu vernietigd
De volgende dag vertrokken we naar Areta, een sterke ommuurde en ontoegankelijke stad, die ons bedreigde met de dood. Daarom benaderden Gad en ik het oosten en zuiden. Degenen die achter de muur zaten dachten dat wij alleen waren en vielen ons aan. Onze broers klommen in het geheim aan beide kanten met ladders de muur op en kwam de stad binnen, terwijl de mannen het niet wisten. We sloegen hen met de scherpte van het zwaard. We staken de toren in brand en namen die en die er hun toevlucht hadden gezocht mee. Toen we vertrokken, gingen de mannen van Thaffu op onze gevangenen af. Wij en onze zonen vochten met hen, zelfs tegen Thaffu. Wij doodden hen en verbrandden hun stad en namen alle dingen die er in waren als buit.
6. Jobel en Machir vernietigd
Toen ik in de wateren van Chuzeba was, kwamen de mannen van Jobel ons bestrijden, en wij vochten met hen. We hebben hun bondgenoten gedood en die tegen ons in het geweer waren gekomen. De mannen van Machir kwamen op de vijfde dag om onze gevangenen mee te nemen. Wij vielen hen aan en overwonnen hen in een hevige strijd, want zij waren een machtig leger op zich. Wij doodden hen voordat ze opzij de heuvel op waren gegaan. Toen we bij hun stad kwamen, wierpen hun vrouwen stenen op ons, vanaf de helling van de heuvel waar de stad op stond. Simeon en ikzelf gingen naar achter de stad, en beklommen de hoogten, en vernietigden de hele stad.
7. Meer Kanaänitische oorlogen
De volgende dag werd ons verteld dat de steden van de twee koningen met een groot leger tegen ons optrokken. Daarom hebben Dan en ik onszelf vermomd als Amorieten, en gingen als bondgenoten hun stad in. Midden in de nacht kwamen onze broeders en wij openden de poorten voor hen. Wij vernietigden alle mensen en hun rijkdommen, en wij namen als buit alles wat van hen was. We hebben drie van hun muren neergehaald. We trokken naar de omgeving van Thanna, waar alle vijandige koningen hun toevlucht namen. Toen ik gewond was geraakt, was ik boos en joeg ze achterna tot aan de top van de heuvel. Ze schoten stenen en pijlen op mij af. Als Dan, mijn broer, mij niet had geholpen, hadden ze mij kunnen doden. Daarom hebben wij ze hevig aangevallen, en ze vluchtten allemaal. Op een andere moment gingen ze van plaats naar plaats op zoek naar mijn vader en maakten vrede met hen. Daarom hebben wij hen geen kwaad gedaan, maar met hen een wapenstilstand gesloten en hen alle gevangenen teruggegeven. Ik bouwde Thanna en mijn vader Rhambael. Ik was twintig jaar oud toen deze oorlog uitbrak en de Kanaänieten vreesden mij en mijn broers.
8. Juda's vrouw en kinderen
Bovendien had ik veel vee, en het hoofd van mijn herders was Hirah, de Adullamiet. Toen ik naar hem toe ging zag ik Barsan, de koning van Adullam, die voor ons een feest gaf. Hij eerde mij, en gaf mij zijn dochter Bathshua als vrouw. Ze baarde mij Er, Onan en Sela. De Heer sloeg twee van hen, en zij stierven kinderloos, maar Sela leefde, en jullie zijn zijn kinderen.
9. Ezau gedood
Achttien jaar nadat we bij Laban in Mesopotamië wegtrokken, woonden wij en onze vader in vrede met zijn broer Ezau en zijn zoons. Daarna, in het veertigste jaar van mijn leven, kwam Ezau met veel sterke mensen tegen ons op. Hij viel door de boog van Jakob,1 en werd dood opgenomen in de berg Seïr. Toen hij op Iramna aankwam, werd hij gedood. We achtervolgden de zonen van Ezau. Zij hadden een stad met muren van ijzer en poorten van messing. We konden er niet in, dus hebben we ons er omheen gelegerd, en belegerden hen. Toen zij na twintig dagen nog niet voor ons opendeden, zette ik voor de ogen van allen een ladder op. Met mijn schild boven mijn hoofd klom ik omhoog, we bestormden het met stenen van drie talenten gewicht. Ik klom naar boven en doodde vier machtige mannen. De volgende dag kwamen Ruben en Gad binnen en doodden zestig anderen. Toen vroegen ze om vredesvoorwaarden. Omdat we ons bewust waren van de bedoeling van onze vader, ontvingen we hen als stamleden. Ze gaven ons tweehonderd maten wijn, totdat we vertrokken naar Egypte.
1Jubileeën 38 heeft dezelfde verhaal maar de Talmoed en Jasher vertellen een ander verhaal over Ezau's dood. Een van de teksten is corrupt. Waarschijnlijk gaat het ene over de dood van Ezau en het andere over de dood van een van Ezau's zonen.
10. Tamar
Na deze dingen nam mijn zoon Er Tamar uit Mesopotamië als vrouw, een dochter van Aram. Nu was Er goddeloos, en hij twijfelde over Tamar, want zij was niet van het land Kanaän. Op de derde nacht doodde een engel van de Heer hem, omdat hij geen gemeenschap met haar had, volgens de boze listigheid van zijn moeder, want hij wenste geen kinderen van haar te hebben. In de dagen van het bruiloftsfeest huwde ik Onan haar uit. Hij weigerde ook in boosaardigheid gemeenschap met haar, hoewel hij een jaar bij haar woonde. Toen ik hem dreigde, lag hij met haar, maar hij deed wat zijn moeder hem vertelde, en hij stierf ook in zijn verdorvenheid. Ik wilde Sela ook aan haar geven, maar mijn vrouw Bathshua wilde het niet toestaan; want zij haatte Tamar, omdat zij niet een dochter van Kanaän was, zoals zij zelf.
11. Sela
Ik wist dat het ras van Kanaän slecht was, maar de gedachten van de jeugd verblindden mijn hart. Toen ik Bathshua zag wijn uitschenken, werd ik in de dronkenschap van de wijn misleid en werd ik verliefd op haar. Terwijl ik weg was, ging zij en nam voor Sela een vrouw uit het land van Kanaän. Toen ik me realiseerde wat ze had gedaan, vervloekte ik haar in de smart van mijn ziel, en zij stierf ook in de boosaardigheid van haar zonen.
12. Juda slaapt met Tamar
Na deze dingen, terwijl Tamar een weduwe was, hoorde ze na twee jaar dat ik mijn schapen ging scheren. Toen bedekte zij zichzelf in bruidskleding, en zat bij de poort van de stad. Want het is een wet van de Amorieten, dat zij die op het punt staat te trouwen zeven dagen bij de poort zit in ontucht. Daarom, dronken van het water van Chozeb, herkende ik haar niet vanwege de wijn, en haar schoonheid verleidde me door de wijze van haar verfraaiing. Ik keerde mij tot haar, en zei: ik wil bij je binnenkomen. Ze zei tegen mij: "Wat geef je mij? Ik gaf haar mijn staf, en mijn gordel, en mijn koninklijke kroon; en ik lag met haar, en zij ontving. Toen, niet wetende wat zij had gedaan, wilde ik haar doden, maar zij stuurde in het geheim mijn beloften en maakte mij beschaamd. Toen ik haar riep, hoor ik ook de geheime woorden die ik sprak toen ik bij haar lag in mijn dronkenschap; en kon haar niet doden, want het was van de Heer. Want ik zei, per ongeluk deed zij het in scherpzinnigheid, en ontving de belofte van een andere vrouw. Maar ik kwam niet meer tot haar tot mijn dood, want ik had deze gruwel in heel Israël gedaan. Bovendien zeiden zij die in de stad waren dat er geen bruid in de stad was, omdat zij van een andere plaats kwam en een tijdje in de poort zat, en zij dacht dat niemand wist dat ik tot haar was ingegaan. Daarna kwamen we in Egypte tot Jozef vanwege de hongersnood. Ik was zesenzeventig jaar oud en woonde er drieënzeventig jaar.
13. Hebzucht, trots en ontucht
Nu mijn kinderen, in alles wat ik u ook opdraag, luister naar uw vader, en houd alles wat ik zeg om de verordeningen van de Heer uit te voeren, en niet uw begeerten te gehoorzamen, noch in de gedachten van uw verbeelding in de hoogmoed van uw hart. Eer niet de werken van de kracht van de jeugd, want dit is ook kwaad in de ogen van de Heer. Want sindsdien heb ik ook verheerlijkt dat in oorlogen het gezicht van geen enkele mooie vrouw me ooit heeft misleid, maar net als mijn broer met betrekking tot Bilha, de vrouw van mijn vader, hebben ook de geesten van jaloezie en overspel zich naar mij uitgestrekt, zoals ik gezondigd heb met Bathshua de Kanaänitische, en Tamar, die werd uitgehuwelijkt aan mijn zonen. Ik zei tegen mijn schoonvader: 'Ik zal met mijn vader overleggen en ik zal uw dochter nemen.' Hij liet me een grenzeloze hoeveelheid goud zien namens zijn dochter, want hij was een koning. Hij versierde haar met goud en parels, en liet haar voor ons wijn schenken op het feest in vrouwelijke schoonheid. De wijn deed mijn ogen afdwalen en vreugde verblindde mijn hart; en ik hield van haar, en ik viel, en overtrad de geboden van de Heer en de geboden van mijn vader, en ik trouwde met haar. De Heer beloonde mij naar de gedachte van mijn hart, in de wetenschap dat ik geen vreugde in de kinderen had.
14. Misleiding van alcohol
Mijn kinderen, wordt niet dronken van wijn; want wijn draait de geest weg van de waarheid, ontsteekt de passie van lust, en leidt de ogen naar afwijking. Ontucht gebruikt wijn om fantasieën voor de geest te creëren. Deze twee ontnemen de mens zijn kracht in zelfbeheersing. Als de man drinkt tot een staat van dronkenschap, worden zijn gedachten gevuld met smerige gedachten van ontucht, en als de vrouw aanwezig is, zondigt hij zonder na te denken. Dat doet wijn, mijn kinderen. Een dronkaard respecteert niemand. Het deed mij ook dwalen, zodat ik me niet schaamde voor de menigte in de stad, toen ik mij tot Tamar wendde voor hen allen, en ik zondigde, en ik ontblootte de bedekking van de schaamte van mijn zonen. Nadat ik de wijn gedronken had, gehoorzaamde ik Gods geboden niet en nam ik een Kanaänitische vrouw. Daarom, mijn kinderen, wie wijn drinkt heeft gebrek aan wijsheid. Hier is de wijsheid: drink alleen zolang je fatsoenlijk kunt zijn; als je verder gaat dan dit punt, bedriegt de wijn je geest en het bewerk het kwaad. Het maakt dat de dronkaard smerig praat, zondigt en zich niet schaamt. Het veroorzaakt voor hem zelfs glorie in zijn oneer, gelovende dat hij goed heeft gedaan.
15. Ontucht verslaaft
Hij die ontucht pleegt en zijn naaktheid ontbloot, is de dienaar geworden van de ontucht, en kan niet ontsnappen aan haar macht, zoals ik ook heb ontdekt. Want ik gaf mijn staf weg, het symbool van mijn stam, en mijn gordel, het symbool van mijn koninkrijk. Tot ik mij bekeerde van deze dingen en geen wijn of vlees meer nam tot in mijn ouderdom, noch zag ik enige vreugde. En de engel van God liet me zien dat de vrouw eeuwig heerschappij uitoefent over zowel koningen als bedelaars. Zij ontnemen de heerlijkheid van de koning en de dappere de krachten van de man, en zij ontnemen zelfs de bedelaar het weinige, zodat het hem in armoede houdt.
16. Matiging
Daarom, mijn kinderen, streef de matiging in wijn na, want het brengt het kwade: lust, toorn, rebellie, en hebzucht. Als u wijn drinkt in blijdschap, nederigheid en met vrees voor God, zult u leven. Als u niet drinkt in nederigheid, en de vrees voor God u verlaat, dan komt de dronkenschap, en trots komt binnen. Zelfs als u nooit drinkt, waakt voor uzelf, opdat u niet zondigt in woorden van verontwaardiging, strijd of laster, door de geboden van God te overtreden; of u zult voor uw tijd vergaan. Bovendien doet dronkenschap u de geheimen van God en mens aan de ongelovigen onthullen, net zoals ik de geboden van God en de geheimen van Jakob, mijn vader, aan de Kanaänitische, Bathshua onthulde, tot wie God verbood om ze uit te spreken. Wijn is ook een oorzaak van oorlog en verwarring.
17. Juda's gebod
Ik gebied jullie daarom, mijn kinderen, om geld niet lief te hebben, niet naar de schoonheid van de vrouw te kijken; want omwille van geld en schoonheid werd ik op een dwaalspoor gebracht naar Bathshua de Kanaänitische. Ik weet dat door deze twee dingen mijn nakomelingen in boosaardigheid zullen vervallen. Zelfs wijze mannen onder mijn zonen zullen zich bederven, en zullen het koninkrijk van Juda kleineren, dat de Heer mij gaf vanwege mijn gehoorzaamheid aan mijn vader; ik deed alles wat Hij Abraham mijn overgrootvader gebood, en zegende mij, dat ik koning in Israël moest zijn, en Izaäk zegende me verder op overeenkomstige wijze. Ik weet dat van mij uit het koninkrijk zal worden gevestigd.
18. Het boek van Henoch
Ik heb ook de boeken van Henoch, de Rechtvaardigen, [het boek van Henoch en zijn vaderen] gelezen, over welk kwaad u zult doen in de laatste dagen. Bescherm uzelf tegen hoererij en de liefde voor geld. Luister naar uw vader, want deze dingen scheiden u van de wet van God, en verblinden het begrip van de ziel, leren arrogantie, en nemen uw medelijden weg. Ze beroven uw ziel van alle goedheid, verblinden u in problemen; nemen uw slaap weg, verteren uw vlees en belemmeren de offers voor God; zijn de oorzaak van het vergeten van de zegen, het negeren van de profeten en vallen u lastig met goddeloosheid. U kunt deze twee begeerten niet dienen en de geboden van God gehoorzamen, omdat ze uw ziel verblinden, en maken dat zij die in het daglicht wandelen, wandelen als in de nacht.
19. Waak tegen uw zwakheid
Mijn kinderen, de liefde van geld leidt tot afgoderij, want wanneer geld mensen laat afdwalen praten ze over valse goden, en het veroorzaakt dat ze in waanzin vallen. Om het geld verloor ik mijn kinderen en alleen door bekering, verootmoediging van mijn ziel en het gebed van Jakob, mijn vader, vond ik vergeving. De God van mijn vaderen, die medelijdend en barmhartig is, heeft mij vergeven, omdat ik het in onwetendheid heb gedaan. De Vorst van Bedrog verblindde mij, en ik was onwetend in mijn menselijkheid, verdorven in zonden; en ik leerde over mijn eigen zwakte, terwijl ik dacht dat ikzelf onoverwinnelijk was.
20. Waarheid of dwaling
Leer daarom, mijn kinderen, dat twee geesten wachten op de mens - de geest van waarheid en de geest van dwaling. Onder hen staat het begrip van het denken. Waarheid en dwaling zijn geschreven in de harten van de mensen, en de Heer kent elk van hen. Er is geen tijd dat de werken van mensen voor Hem verborgen kunnen worden. Ieder mens moet diep in zijn eigen hart beslissen of hij waar is of niet. De Geest der Waarheid getuigt van al deze dingen en kan zijn aangezicht niet tot de Rechter opheffen.
21. Gehoorzaam Levi
Mijn kinderen, houd van Levi, opdat u mag leven. Rebelleer niet tegen hem, anders wordt u volledig vernietigd. De Heer gaf mij het koninkrijk, onder het priesterschap. Hij gaf mij de dingen op de aarde, maar voor hem de hemelse dingen. Zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde. De Heer heeft hem boven u uitgekozen, om tot hem te naderen, en van zijn tafel de eerste vruchten te eten, zelfs van de gekozen dingen van de zonen van Israël, en u zult voor hen zijn als een zee. Want zoals op zee worden rechtvaardigen en onrechtvaardigen door elkaar gegooid. Sommigen worden in gevangenschap genomen, terwijl anderen worden verrijkt, zo ook zal elk type man in u zijn. Sommigen zijn in gevaar en worden gevangen genomen, anderen zullen rijk worden door middel van plundering. Degenen die heersen, zullen zijn als grote zeemonsters, en mannen opslokken als vissen. Zij zullen vrije zonen en dochters tot slaaf maken. Ze zullen huizen, land, kudden en geld plunderen. Met het vlees van velen zullen zij ten onrechte de raven en de kraaien voeden; en zij zullen verder gaan in het kwaad, oprukkend in hebzucht. Er zullen valse profeten zijn, als een storm, en zij zullen alle rechtvaardige mannen vervolgen.
22. Juda's zaad is koning voor altijd
De Heer zal verdeeldheid zaaien onder hen, de een tegen de ander, en er zullen voortdurend oorlogen zijn in Israël. Onder de mensen van een ander ras zal aan mijn koninkrijk een einde komen, totdat het heil van Israël zal komen, tot het verschijnen van de God der Rechtvaardigheid, opdat Jakob en alle niet-Joden in vrede mogen rusten. Hij zal de macht van mijn koninkrijk voor altijd bewaken, want de Heer zwoer mij met een eed, dat het koninkrijk nooit zou wijken van mij en van mijn zaad, alle dagen, zelfs voor eeuwig.
23. Zonden van zijn kinderen
Ik ben zeer bedroefd, mijn kinderen, want u zult zondigen tegen het Koninkrijk met ontucht, hekserij, afgoderij, en door het zoeken van degenen die de bedreven geesten hebben. U zult uw dochters tot zangmeisjes maken en hoeren voor waarzeggerijen en demonen van dwaling, en u zult worden vermengd in de niet-Joodse verontreiniging. Voor deze dingen zal de Heer op u brengen honger, pestilentie, dood door het zwaard, wrekende belegering, honden van vijanden om in stukken te scheuren, beschimpingen van vrienden, vernietiging, blindheid, kinderen afgeslacht, vrouwen meegenomen, en bezittingen geplunderd. De tempel van God zal in vlammen opgaan en uw land zal verlaten zijn. U zult onder de heidenen tot slaaf worden gemaakt en zij zullen sommigen van u tot eunuchen maken voor hun vrouwen. Wanneer u met nederigheid van hart tot de Heer terugkeert, u bekeert en wandelt in alle geboden van God, dan zal de Heer u opzoeken in barmhartigheid en liefde, en u uit de slavernij van uw vijanden halen.
24. De Messias
Na deze dingen zal er voor u een ster uit Jakob opstaan in vrede, en zal er uit mijn zaad een mens opstaan als de Zon van de Gerechtigheid, die met de mensenzonen wandelt in zachtmoedigheid en rechtvaardigheid, en er zal geen zonde in Hem gevonden worden. De hemelen zullen boven Hem worden geopend, om de zegen van de Geest van de Heilige Vader uit te gieten. Hij zal een geest van genade op u werpen. U zult voor Hem zonen in waarheid zijn, en u zult wandelen in de geboden, de eerste en de laatste. Dit is de Tak van God de Allerhoogste, en dit is de Bron tot leven voor alle vlees. Dan zal de scepter van mijn koninkrijk schijnen, en vanuit uw wortel zal er een stam oprijzen. Daarin zal een staf van gerechtigheid voor de niet-Joden oprijzen, om te oordelen en om te redden allen die de Heer aanroepen.
25. De opstanding
Na deze dingen zullen Abraham, Izaäk en Jakob opstaan ten leven. Mijn broeders en ik zullen hoofden zijn, zelfs uw scepter in Israël: Levi eerst, ik de tweede, Jozef de derde, Benjamin de vierde, Simeon de vijfde, Issaschar de zesde, enzovoorts, en zo allemaal in volgorde. De Heer zegende Levi met de aartsengel; mij met de krachten van glorie; Simeon met de hemel; Ruben met de aarde; Issaschar met de zee; Zebulon met de bergen; Jozef met de tabernakel; Benjamin met de lichten van de hemel; Dan met de vettigheid van de aarde; Naftali met de zon; Gad met de olijf; Asher ... Er zal één volk van de Heer zijn, en één tong. Er zal geen geest van bedrog van Belial meer zijn, want hij zal voor eeuwig in het vuur worden geworpen. Zij die in rouw zijn gestorven, zullen in vreugde opstaan. Zij die zwak zijn geweest, zullen sterk worden gemaakt, en zij die in het belang van de Heer ter dood zijn gebracht, zullen wakker worden in het leven. De harten van Jakob zullen in vreugde overvloeien, en de adelaars van Israël zullen in blijdschap vliegen; maar de goddelozen zullen treuren, en zondaars allen huilen, en heel het volk zal de Heer voor altijd verheerlijken.
26. Juda's dood
Mijn kinderen, neem de hele wet van de Heer in acht, want er is hoop voor allen die Zijn weg correct volgen. Vandaag sterf ik, honderdnegentien jaar oud. Laat niemand mij begraven in kostbare kleding, laat tranen mijn ingewanden niet ontroeren, want dat is wat de koningen doen. Draag mij mee naar Hebron."
En Juda, nadat hij deze dingen had gezegd, sliep in; en zijn zonen deden naar alles wat hij hun geboden had, en ze begroeven hem bij zijn vaderen.