www.wimjongman.nl

(homepagina)


<

De verwoesting van de Tweede Tempel en ongegronde haat

15 juli 2021 - door by Tamar Afriat

"Jeruzalem, Jeruzalem, gij die de profeten doodt en stenigt die tot u gezonden zijn, hoe vaak heb ik er niet naar verlangd uw kinderen bijeen te brengen, zoals een hen haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, en u was niet gewillig. Kijk, uw huis is u verlaten." Mattheüs 23:37-37

De verwoesting van de Tweede Tempel in 70 na Christus op de 9e van de Hebreeuwse maand Av was een historische en geestelijke gebeurtenis van grote betekenis, die de Romeinse generaal Titus wellicht zelf erkende: naar verluidt weigerde hij een overwinningskrans, met de bewering dat hij slechts het voertuig was waardoor de God van de Joden hen strafte. De belegering van Jeruzalem die leidde tot de verwoesting van de Tempel was inderdaad een lange, slepende nachtmerrie voor allen die in de stad gevangen zaten. De omvang van hun lijden is verbijsterend en herinnert aan Jesjoea's profetische vermaning een generatie eerder aan de vrouwen van Jeruzalem die om Hem rouwden toen Hij zijn kruis door de stad droeg:

"Dochters van Jeruzalem, ween niet om mij, ween om uzelf en om uw kinderen. Want er zal een tijd komen dat u zult zeggen: "Gezegend zijn de kinderloze vrouwen, de baarmoeders die nooit hebben gebaard en de borsten die nooit hebben gezoogd! Dan zullen ze tegen de bergen zeggen: 'Val op ons!' en tegen de heuvels: 'Bedek ons!'" Lucas 23:28-32

De grote Joodse opstand - het begin van het einde

In 66 na Christus begonnen rivaliserende Joodse rebellengroepen een opstand tegen de Romeinse bezetting van Joods land. Sommige van de opstandelingen werden gedreven door het verlangen naar politieke vrijheid van Rome, anderen werden gedreven door messiaanse hartstocht voor een volledige fysieke en geestelijke verlossing. Toen de Romeinen erin slaagden de Joodse opstanden in het noorden in Galilea neer te slaan, vluchtten de groepen opstandelingen naar het zuiden, naar Jeruzalem, waar zij, in plaats van zich tegen de Romeinen te richten, elkaar begonnen te bestrijden.

In de lente van 70 na Chr. begonnen de Romeinse legioenen onder bevel van Titus met de belegering van Jeruzalem tijdens het Pesachfeest. Zijn berekeningen voor de timing waren wreed: Titus had het Pesachfeest ongehinderd laten doorgaan met pelgrims die uit het hele land toestroomden voor het feest. Dat was het moment waarop Titus zijn belegering begon: buiten de stad waren vier Romeinse legioenen, binnen waren de Pesach-gangers, inwoners van de stad en drie opstandige facties die met steeds wreder geweld om de macht streden.

Een verdeeld huis

Het Joodse verzet in Jeruzalem had geen schijn van kans om vier Romeinse legioenen te weerstaan, en uiteindelijk zouden zij overwonnen worden. Maar de wreedheid waarmee de rebellerende fanatici elkaar te lijf gingen, deed het aantal slachtoffers en het lijden van het volk veel groter worden dan de Romeinen in hun eentje hadden kunnen doen. De Joodse onderlinge strijd maakte het werk van de Romeinen gemakkelijker, en Titus besloot om de Joden zichzelf te laten vernietigen. Zijn berekening bleek juist: aan het begin van de belegering verbrandden fanatieke groeperingen een voorraad graan waarmee de stad jaren vooruit had gekund. Deze krankzinnige daad bracht snel hongersnood en lijden en bespoedigde de val van de stad.

"Ween voor Uzelf"

Het visioen van lijden en verwoesting dat Jesjoea een generatie eerder had gezien, werd bewaarheid. Het verslag van de Joodse historicus Flavius Josephus beschrijft de situatie in Jeruzalem aan het begin van de Romeinse belegering: er was een voortdurend lawaai van de elkaar bestrijdende rebellen, vermengd met het geluid van geween en rouw om de doden. In zijn boek, Van de oorlog, beschrijft Josephus hoe de ellende van de hongersnood uiteindelijk het geluid van de stad veranderde:

De bovenkamers waren vol vrouwen en kinderen die stierven door de hongersnood, en de lanen van de stad waren vol met de dode lichamen van de bejaarden. Ook de kinderen en de jongemannen dwaalden als schaduwen over de marktplaatsen, allen opgezwollen door de hongersnood, en vielen dood neer, waar hun ellende hen ook greep. En zij, die ziek waren, konden het niet doen; en zij, die gezond en wel waren, werden er door de grote menigte van die dode lichamen van weerhouden het te doen... Een diepe stilte ook, en een soort doodse nacht had zich over de stad meester gemaakt.

Kruisiging en verlatenheid

Een van de meest opzienbarende dingen die men zich kan voorstellen bij de verwoesting van de Tempel in 70 n.Chr. is hoe Jeruzalem eruit zag tegen het einde van het drie maanden durende Romeinse beleg. Volgens Josephus was Jeruzalem een statige, prachtige stad, omgeven door rijk beboste heuvels. Tijdens het beleg hadden de Romeinen al het hout op de heuvels over een afstand van vijftien kilometer gekapt om te gebruiken voor de bouw van bolwerken, stormrammen en ook voor het kruisigen van mensen. Iedereen die uit de stad ontsnapte, man, vrouw of kind, werd gekruisigd boven op een grote belegeringsbank die rond de stad was aangelegd.

Op een gegeven moment werden wel vijfhonderd mensen per dag betrapt op een vluchtpoging en tegenover de stadsmuren gekruisigd. Binnen de stad was de dood door honger en moord. Buiten de stad waren duizenden kruisigingen. Daarachter, dorre heuvels waar alle bomen waren omgehakt. Het is een scène die doet denken aan enkele van de meest schrijnende beelden van de holocaust.

Op de 9e van de Hebreeuwse maand Av, (4 augustus), braken de troepen van Titus vanuit het noorden door de stadsmuren en begonnen een grote slachting onder degenen die binnen waren achtergebleven. Velen van de overlevenden vluchtten naar de Tempel voor bescherming, waar zij aan hun einde kwamen. Volgens Josephus stroomde er een rivier van bloed langs de trappen van de Tempel. Voordat zij de Tempel in brand staken, brachten de Romeinse legionairs heidense offers op de heilige altaren van de Tempel. Daarna namen zij bijna 100.000 Joodse gevangenen mee, die in het hele Romeinse rijk als slaven werden verkocht.

( )

Uit de Boog van Titus: de overwinnaars paraderen met de gouden voorwerpen uit het Heilige der Heiligen door de straten van Rome, gevolgd door Joodse slaven

Seenat Cheenam - Ongegronde haat

Jaren geleden maakte ons gezin een rondleiding door de tempeltunnels in Jeruzalem, die werd geleid door een jonge orthodoxe gids. Na een beschrijving van de verwoesting van de Tweede Tempel, voegde zij eraan toe: "De Romeinen hebben de Tempel niet verwoest. Wij deden het met onze ongegronde haat." Zij herhaalde de consensus die de rabbijnen generaties na 70 na Christus hadden bereikt: de Joodse opstand was een slecht idee geweest, en de verwoesting van de Tempel was niet te wijten aan de Romeinse militaire superioriteit, maar eerder aan "seenat cheenam", ongegronde haat onder de Joden.

Na onze rondleiding door de tunnels van de Tempel stelden wij de jonge vrouw die onze gids was geweest een scherpe vraag: Gezien het feit dat de Eerste Tempel verwoest was en het volk zeventig jaar werd verbannen omdat het andere goden had aanbeden en hun kinderen aan Molech had geofferd, vond zij het dan logisch dat de onderlinge haat van de fanatiekelingen de oorzaak was van de verwoesting van de Tempel en een tweeduizend jaar durende verbanning? Zij wist niet wat te zeggen. "Seenat Cheenam" (ongegronde haat) was de reden die de rabbijnen haar hadden gegeven. Welke andere reden kon er zijn?

Als ik onder hen niet had gedaan wat niemand anders deed, zouden zij niet schuldig zijn aan zonde. Maar zij hebben het gezien en toch hebben zij Mij en mijn Vader gehaat. Maar dit is ter vervulling van wat in hun wet geschreven staat: "Zij hebben Mij zonder reden gehaat". Johannes 15:24-25

In de Hebreeuwse vertaling van dit vers zegt Jesjoea: seenat cheenam sanuni, en citeert Psalmen 35 en 69. Jesjoea was het in feite eens met de beoordeling van toekomstige rabbijnen dat "seenat cheenam" (ongegronde haat) de reden was dat de Tempel werd verwoest en de Joden verbannen - maar met één belangrijk verschil: het was de "ongegronde haat" van de rabbijnen tegen Jesjoea, de Messias van Israël, die leidde tot de verwoesting van de Tempel en een tweeduizendjarige ballingschap. Niet de haat van rivaliserende fanatieke facties.

Schoonheid uit as

Nu we de plechtige datum van de 9e Av vieren, een goddelijke datum waarop mijn natie zoveel geleden heeft, voel ik hetzelfde gevoel van droefheid en zwaarte dat ik voel op Holocaust Herdenkingsdag. De holocaust van Jeruzalem in 70 na Christus was wreed en verwoestend, en markeerde het begin van het einde van de Joodse heerschappij in het Land en het begin van een tweeduizend jaar durende ballingschap. In Israël beleven we vandaag de dag een wonder: voor het eerst sinds 70 na Christus is er Joodse heerschappij in het Land Israël. En net als in die tijd, leven er ook vandaag Joodse volgelingen van Jesjoea in het Land. Dus terwijl er droefheid is in het gedenken hoeveel lijden er is geweest, is er vreugde in het gedenken van Gods trouw aan Zijn beloften in Zijn Woord om van Zijn toorn af te zien, om ons terug te brengen naar ons Land, en om Zijn Geest over ons uit te storten!

Bron: The Destruction of the Second Temple and Baseless Hatred – Tiferet Yeshua