www.wimjongman.nl

(homepagina)


De wederkomst van Saturnus deel 4: Offers voor de doden

7 december 2021 - door Derek Gilbert

Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 16 - Deel 7 - Deel 8 - Deel 9 - Deel 10 - Deel 11
Deel 12 - Deel 13 - Deel 14 - Deel 15 - Deel 16 - Deel 17 - Deel 18 - Deel 19 - Deel 20 - Deel 21
Deel 22 - Deel 23 - Deel 24 - Deel 25 - Deel 26 - Deel 27 - Deel 28 - Deel 29 - Deel 30 - Deel 31
Deel 32 - Deel 33 - Deel 34 - Deel 35

De mensen van het oude Nabije Oosten, dat ruwweg gedefinieerd wordt als het land van de Bijbel tijdens de Oud Testamentische periode, namen nooit echt afscheid van hun voorouders. De doden hingen rond, altijd in de buurt, als deel van het dagelijks leven. In feite eisten zij de zorg en aandacht op van hun nakomelingen, en door middel van de rituelen van de levenden bleven zij die overgingen een actief deel uitmaken van familie, stam en gemeenschap. De Amorieten van het tweede millennium v.Chr., die de cultuur beheersten die Abraham, Izaäk en Jakob voortbracht, hadden relaties met familie en stam, zowel levend als dood, waarvan er veel leken op de cultussen en tradities van voorouderverering die vandaag de dag in vele delen van de wereld nog worden aangetroffen.

De Mesopotamiërs van vierduizend jaar geleden geloofden dat de onderwereld een donkere, troosteloze plaats was. Het enige voedsel en drinken dat de doden tot hun beschikking hadden, was afkomstig van hun nakomelingen. De levenden waren verplicht de voorouders op te roepen voor een rituele maaltijd, de kispum, op de dertigste dag van elke maand. Dit was de nacht zonder maan, de donkerste nacht, wanneer de sluier tussen de wereld van de levenden en het land van de doden het dunst zou zijn. Dit is waarschijnlijk de reden waarom een tekst in het Soemerisch en Akkadisch uit de tijd van Abraham de laatste dag van de maand beschreef als "de kwade dag," "gevaarlijke dag," "de dag van de kispum," "dag van de verdwijning," en "de dag van de 'zuivering'."[1]

Kispum was letterlijk een necromantie-ritueel waarbij de familie overleden voorouders bij naam opriep. Het niet uitvoeren van het ritueel veroordeelde de voorouders tot een somber bestaan van doffe, constante honger. Het ritueel is waarschijnlijk afkomstig van de Amorieten, aangezien de eerste schriftelijke verwijzingen ernaar dateren uit het vroege tweede millennium v. Chr., toen de controle over Mesopotamië verschoof van de Akkadiërs en Sumeriërs naar de Amorieten. [2] Het ritueel bestond uit drie elementen: een gezamenlijke maaltijd, šuma zakāru ("de naam gedenken"), en mē naqû ("het water gieten"), terwijl de overleden voorouders werden uitgebeeld door beelden die en-en-ku-ku ("heren die slapen") werden genoemd.[3] Deze beelden zijn waarschijnlijk wat de Bijbel een teraphim noemt, de huisgoden die door Rachel werden gestolen toen Jacob vluchtte voor zijn schoonvader Laban (zie Genesis 31).

Het is moeilijk voor ons in de moderne wereld om te begrijpen hoe cruciaal deze maandelijkse riten waren. Deelname aan het hiernamaals hing af van het trouw uitvoeren van het ritueel door de nakomelingen elke nieuwe maan.[4] Dit voedde niet alleen de doden, maar hield hen ook rustig. Dit was belangrijk omdat, lang voor Hollywoods recente fascinatie voor zombies, men geloofde dat de ongestilde doden gevaarlijk konden zijn![5] Om te garanderen dat de erfgenaam, meestal de oudste zoon, recht deed aan de overleden voorouders, was het erven van het familiebezit gebonden aan het uitvoeren van de kispum. Het ontvangen van iemands geboorterecht was afhankelijk van het uitvoeren van de maandelijkse rituelen.[6] Ongehoorzame kinderen konden gestraft worden door hen de toegang tot de goden en de onlangs overledenen in het testament van een ouder te ontzeggen.[7] Afgesneden zijn van de familiegoden was traumatisch, wat Labans wanhoop verklaart om Jakob te pakken en zijn terafim terug te krijgen.

De maand Abu in de Babylonische kalender (de Hebreeuwse maand Av, of Juli/Augustus) schijnt bijzonder belangrijk te zijn geweest in de jaarlijkse cyclus van de kispum. Het schijnt dat men geloofde dat Abu een goede tijd van het jaar was om dode familieleden om bovennatuurlijk advies te vragen en hen te vragen de levenden met rust te laten.[8]

( )

De berg Nebo in Jordanië

Niet toevallig is de naam van de maand afgeleid van de Semitische term ab, wat "toegang tot de onderwereld" betekent.[9] In het Hebreeuws betekent ab ook "vader", maar dan in de bredere betekenis van geëerde voorouders (of goden). Veel van de goden die in Mesopotamië werden aanbeden werden "vader" genoemd, zoals de schepper-god van Kanaän, El, de "vader van de mensheid," en de oorlogs-god Chemosh, die wordt beschreven als de vader van de Moabieten.[10] Dit is vooral relevant voor deze studie omdat een ander woord dat op ab is gebaseerd, het Hebreeuwse Abarim ("Reizigers"), een andere naam is voor Nebo, de berg vanwaar Mozes zijn enige blik op het Beloofde Land kreeg.[11]

De Encyclopedia Biblica van 1889 definieerde abarim als "letterlijk, 'Zij-aan-de-andere-zijde' - d.w.z. van de Jordaan,"[12] een verwijzing naar de bergen in het huidige land Jordanië ten oosten van de Dode Zee. Recenter onderzoek onthult dat de redacteuren van de encyclopedie, Cheyne en Black, bijna gelijk hadden. De abarim waren niet de bergen van Moab aan de overkant van de Jordaan van Jericho, het waren de dode geesten die "aan de andere kant" waren, op dezelfde manier waarop wij vandaag de dag de uitdrukking gebruiken om te verwijzen naar degenen die zijn overgegaan.

( )

De bergen van Abarim (Reizigers) ten oosten van de Dode Zee

De tragedie die de Israëlieten trof toen zij hun kamp opsloegen op de vlakten van Moab, aan de overkant van de Jordaan bij Jericho, bevestigt deze lezing van Abarim. Hoofdstuk 25 van het boek Numeri verhaalt hoe Israël werd gelokt tot de aanbidding van Baäl-Peor. De kleinzoon van Aäron, Phinehas, was zo woedend dat hij een Israëlitische prins en een Midjanitische prinses, die bezig waren met een vruchtbaarheidsrite, aan de spies stak ten overstaan van het hele kamp, en mogelijk in de Tent der Samenkomst zelf.[13]

Dat zo'n daad zou plaatsvinden, vooral "in het zicht van de hele gemeente van het volk Israël", is schokkend, maar dat is niet wat de Heer ertoe bracht Israël te straffen met een plaag die vierentwintigduizend mensen doodde. In ons boek Veneration toonden Sharon en ik aan dat de naam van die mysterieuze godheid was afgeleid van een Hebreeuwse wortel die "spleet", "kloof" of "opening"[14] betekent, waardoor Baäl-Peor "heer van de opening naar de onderwereld"[15] werd, een naam die wij geneigd zijn te vertalen als "heer van de poorten van de hel".

De psalmist, die vierhonderd jaar of meer na de gebeurtenis schrijft, bevestigt ons vermoeden:

Toen wierpen zij zich aan de Baäl van Peor,
en aten offergaven geofferd aan de doden;
Zij provoceerden de Heer tot toorn met hun daden,
en een plaag brak onder hen uit.
Toen stond Phinehas op en greep in,
en de plaag bleef. (Psalm 106:28-30, nadruk toegevoegd)

De betekenis van "zij die aan de andere kant staan" wordt gevat door een andere term die pas onlangs door geleerden is ontdekt. Het werd gevonden bij een groep van drie teksten uit het oude Ugarit, een Amoritische stad in Noord-Syrië die rond 1200 v. Chr. werd verwoest, ongeveer tweehonderd jaar nadat Mozes en de Israëlieten waren vervallen tot de aanbidding van Baäl-Peor. Deze tabletten, door geleerden KTU 1.20-1.22 genoemd en de Rephaim Teksten, werden voor het eerst vertaald. Geleerden hebben sindsdien gedebatteerd over hun precieze betekenis, maar de consensus is geleidelijk verschoven naar de interpretatie als een ritueel voor het oproepen van de geesten van vergoddelijkte krijgers uit de oudheid - met andere woorden, een ritueel dat veel lijkt op de kispum.

Er zijn drie zeer belangrijke details die de Rephaimteksten, en dus de Rephaim van de Bijbel, verbinden met de Abarim uit Mozes' tijd en de demonen uit het vorige hoofdstuk. Ten eerste worden zij beschreven als goddelijke, bovennatuurlijke wagenstrijders. Deze beschrijving lijkt op de beschrijving die de Bijbel geeft van de Nephilim, de "machtige mannen die van oudsher waren", vooral wanneer Genesis 6:1-4 wordt beschouwd naast passages als Jesaja 14:9-19 en 26:13-14, waar het woord dat vertaald wordt met "schaduwen" het Hebreeuwse rephaim is; en Ezechiël 32:20-28, een polemiek tegen de farao waarin de Egyptische koning ongunstig wordt vergeleken met de "machtige leiders" (letterlijk, "leiders van de gibborim") in Sheol. De Joodse vertalers van de Septuagint begrepen de strekking van Ezechiëls betoog, want zij gaven vers 27 als volgt weer: "En zij sliepen met de reuzen, die uit de eeuwigheid gevallen waren, die met oorlogswapens in Hades neerdaalden."[16]

Ten tweede worden de Rephaim in een van de Ugaritische Rephaim-teksten "vagebonden", "reizigers" of "zij die overkwamen"[17] genoemd.[18] Het Ugaritische woord ʿbrm, dat achter die Engelse termen staat, is een cognaat (hetzelfde woord in een andere taal) van het Hebreeuwse ʿōbĕrîm, dat wordt weergegeven als "Reizigers" en "kan worden geïnterpreteerd als een goddelijke naam in Ezech[iel] 39:11, 14, die mogelijk ook bewaard is gebleven in de geografische naam Abarim."[19]

Bedenk dat de berg van de Abarim ("Reizigers"), de berg Nebo, zich juist aan de overkant van de Jordaan bevindt van Jericho, uitkijkend over de vlakten van Moab, waar de Israëlieten Gods toorn uitlokten door het eten van offers die aan de doden werden geofferd. Het geografische beeld hier is dat de Jordaan dient als een barrière tussen het land van de levenden en het rijk van de doden, zoals de Styx in de Griekse mythologie. De Reizigers zijn de geesten van de Rephaim die "reizen" of "oversteken" vanuit de onderwereld om te communiceren met de levenden.

Ten derde, en dat is het belangrijkste, worden de Rephaim in de Ugaritische rituele teksten opgeroepen naar het tabernakel of de dorsvloer van de Kanaänitische schepper-god El, wat alleen maar kan betekenen de top van zijn heilige berg, Hermon. Hier zwoeren de tweehonderd Wachters onder leiding van hun opperhoofd Shemihazah een wederzijdse eed om door te gaan met hun opstand, die resulteerde in de schepping van de demonische geesten die als geëerde doden en goddelijke koningen van weleer werden vereerd door de Amorieten en Kanaänieten, zeker vanaf de tijd van Abraham, en waarschijnlijk al veel eerder.

Dit had een veel grotere invloed op de Israëlieten en de vroege kerk dan ons is geleerd. Als je eenmaal weet waar je naar moet zoeken, zie je dat deze heidense praktijk overal om de oude Hebreeën heen moet zijn geweest. Er zijn aanwijzingen in het hele Oude Testament. Abrahams verdriet over het feit dat hij geen bloedverwant had is bijvoorbeeld gemakkelijker te begrijpen als je je realiseert dat hij waarschijnlijk geloofde dat hij en Sarah afhankelijk zouden zijn van iemand van buiten de familie om "hun namen te zeggen", hen brood aan te bieden en drankoffers te brengen om hen in het hiernamaals te onderhouden. Vreemde gedeelten van de Schrift zoals Jesaja 57 worden plotseling begrijpelijk als je de context begrijpt van de drankoffers en graanoffers die door de profeet worden veroordeeld:

Jij die brandt van lust tussen de eiken,
onder elke groene boom,
die uw kinderen slacht in de valleien,
onder de spleten van de rotsen?
Onder de gladde stenen van de vallei is uw deel;
zij, zij, zijn uw lot;
Aan hen hebt gij een drankoffer geschonken,
je hebt een graanoffer gebracht.

Zal Ik om deze dingen verzaken? (Jesaja 57:5-6, nadruk toegevoegd)

De doden in het oude Israël werden vaak begraven op de hellingen van valleien of langs de oevers van wadi's (droge rivierbeddingen). En de Hebreeuwse woorden vertaald met "gladde stenen" in 57:6 kunnen ook "de doden" betekenen, wat het duidelijk maakt dat Jesaja's woede gericht was op hen die nog steeds demonische geesten vereerden, meer dan zevenhonderd jaar nadat God vierentwintigduizend Israëlieten voor die zonde vernietigde op de vlakten van Moab.

Dit is de erfenis van Semihazah en zijn mede-samenzweerders. We kunnen alleen speculeren over dit punt, maar het is de moeite waard om te vragen: Hebben de Wachters hun hybride kinderen verwekt om een bovenmenselijk, half goddelijk leger te creëren voor de Oorlog der Eeuwen? De Ugaritische rituele teksten verwijzen naar de rapi'uma (Rephaim) als "krijgers van Baäl";[20] is dat omdat zij herinnerd werden als machtige helden uit een vervlogen tijdperk, of omdat zij geschapen waren om de erfenis te stelen die God aan de mensheid had toebedeeld?

Dit is een belangrijke vraag. Zoals we hierboven opmerkten, is "Reiziger" een goddelijke naam in Ezechiël 39, wat betekent dat het een type bovennatuurlijke entiteit aanduidt. De Rephaim teksten identificeren de "Reizigers" als de Rephaim, wat betekent dat deze "strijders van Baäl" een rol te spelen hebben in de laatste strijd van deze tijd:

Op die dag zal ik Gog een begraafplaats geven in Israël, het Dal van de Reizigers, ten oosten van de zee. Het zal de reizigers blokkeren, want daar zullen Gog en zijn gehele schare begraven worden. Het zal het Dal van Hamon-gog genoemd worden. (Ezechiël 39:11, nadruk toegevoegd)

Het Hebreeuwse woord dat vertaald wordt met "blokkeren", ḥōsemet, wordt slechts op één andere plaats in de Bijbel gebruikt:

Gij zult een os niet muilbanden, wanneer hij het graan uitmaalt. (Deuteronomium 25:4, nadruk toegevoegd)

Dus, wat betekent het om deze Reizigers te "blokkeren" of "muilkorven"? Daar komen we later op terug, maar omdat we te maken hebben met demonische geesten, is het veilig om te concluderen dat Ezechiël geen verkeersopstopping voor reizigers op de Koningsweg in Jordanië voorspelde.

Om samen te vatten wat we tot nu toe hebben geleerd: Een entiteit met de naam Shemihazah werd door de auteur van Henoch geïdentificeerd als het "hoofd" van de tweehonderd Wachters die in een ver verleden naar de berg Hermon afdaalden. Gebaseerd op de weinige aanwijzingen in de Bijbel, kunnen we concluderen dat de Wachters een machtige klasse of rang van bovennatuurlijke wezens zijn. Zij verordonneerden Nebukadnezars straf voor zijn ongegronde trots,[21] wat impliceert dat God een zekere mate van autoriteit aan hen heeft gedelegeerd. Maar Sjeemihazar en zijn collega's overschreden de grenzen van hun gezag en betaalden een zware prijs voor hun rebellie. Petrus en Judas waren zich blijkbaar bewust van hun lot zoals beschreven in Henoch, waar de aartsvader te horen kreeg dat de engelen die gezondigd hadden, tot het oordeel werden opgesloten in een donkere en verschrikkelijke plaats.[22]

Ook al zijn de Wachters nu opgesloten, hun daden hebben door de eeuwen heen ernstige gevolgen gehad voor de mensheid. Hoewel de meeste kerken tegenwoordig niet meer onderwijzen over demonische bezetenheid, is het wel bijbels. Er is geen bijbelse reden om te geloven dat demonen ophielden zich met menselijke activiteiten te bemoeien aan het einde van het apostolisch tijdperk, en er is genoeg bewijs om te suggereren dat demonische activiteit, als er al iets is, toeneemt.

De vraag die overblijft is deze: Heeft Shemihazah, die een opstand leidde om het geboorterecht van Adam en Eva te stelen voor zijn hybride kinderen en die van zijn goddelijke broeders, nog steeds invloed op de wereld vanuit zijn gevangenis in de diepten van de afgrond?

Het antwoord is onbetwistbaar ja.

Volgende: De duistere god duikt op uit de nevelen van de geschiedenis.

Eindnoten:

[1] Renata MacDougal, Remembrance and the Dead in Second Millennium BC Mesopotamia (University of Leicester: Doctoral dissertation, 2014) pp. 58–59.

[2] Ibid., p. 26.

[3] Nicolas Wyatt, “After Death Has Us Parted,” in The Perfumes of Seven Tamarisks (Munster: Ugarit-Verlag, 2014) p. 261.

[4] Jo Ann Scurlock, “Death and the Afterlife in Ancient Mesopotamian Thought,” in Civilizations of the Ancient Near East , ed. Jack M. Sasson (New York: Scribner, 1995) p. 1884.

[5] Wyatt, op. cit., p. 264.

[6] Ibid., p. 265.

[7] MacDougal, op. cit., p. 25.

[8] Scurlock, op. cit, p. 1889.

[9] Wyatt, op. cit., p. 261.

[10] Numbers 21:29.

[11] Numbers 27:12; Deuteronomy 32:49.

[12] Encyclopaedia Biblica: A Critical Dictionary of the Literary, Political and Religion History, the Archeology, Geography and Natural History of the Bible, Vol I: A to D , edited by Thomas Kelly Cheyne and J. Sutherland Black (London: Adam and Charles Black, 1899), p. 9.

[13] Numbers 25:1–9.

[14] Klaas Spronk, “Baal of Peor.” In K. van der Toorn, B. Becking, & P. W. van der Horst (Eds.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible (2nd extensively rev. ed.) (Leiden; Boston; Köln; Grand Rapids, MI; Cambridge: Brill; Eerdmans, 1999), p. 147.

[15] Gilbert & Gilbert (2019), op. cit., p. 50.

[16] Ezekiel 32:27, The Lexham English Septuagint (Second Edition), (Bellingham, WA: Lexham Press, 2020).

[17] Klaas Spronk, Beatific Afterlife in Ancient Israel and in the Ancient Near East (Kevelaer: Butzon & Bercker,Neukirchen-Vluyn, 1986), p. 172.

[18] KTU 1.22.

[19] Klaas Spronk, “Travellers.” In K. van der Toorn, B. Becking, & P. W. van der Horst (Eds.), Dictionary of Deities and Demons in the Bible (2nd extensively rev. ed.). (Leiden; Boston; Köln; Grand Rapids, MI; Cambridge: Brill; Eerdmans, 1999) p. 876.

[20] Spronk (1986), op. cit., p. 171.

[21] Daniel 4:17.

[22] 2 Peter 2:4; Jude 6; 1 Enoch 21:1–6.

Bron: The Second Coming of Saturn Part 4: Sacrifices for the Dead » SkyWatchTV