www.wimjongman.nl

(homepagina)


De wederkomst van Saturnus - deel 17: Heer van het lijk

6 januari 2022 - door Derek Gilbert

Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 16 - Deel 7 - Deel 8 - Deel 9 - Deel 10 - Deel 11
Deel 12 - Deel 13 - Deel 14 - Deel 15 - Deel 16 - Deel 17 - Deel 18 - Deel 19 - Deel 20 - Deel 21
Deel 22 - Deel 23 - Deel 24 - Deel 25 - Deel 26 - Deel 27 - Deel 28 - Deel 29 - Deel 30 - Deel 31
Deel 32 - Deel 33 - Deel 34 - Deel 35

Een belangrijk verband tussen Dagan en zijn andere identiteiten is de link van de god met de onderwereld. Een van Dagans bijnamen was bēl pagrê, wat vertaald is met "heer van de doden,"[1] "heer van de lijkoffers, heer van de lijken (een god van de onderwereld), heer van de lijkoffers, en heer van de mensenoffers."[2]

Shamshi-Adad, de machtige Amoritische koning van Noord-Mesopotamië in de dagen van Hammurabi, reisde eens naar Terqa, een ander belangrijk centrum van de Dagan-cultus, gelegen aan de rivier de Eufraat, ongeveer vijftig mijl ten noorden van de huidige grens tussen Syrië en Irak. Sjamshi-Adad kwam in Terqa aan op de dag van de kispum en wijdde een bīt kispim ("huis van de kispum") aan Dagan.[3]

Maar de geleerden schijnen het niet eens te kunnen worden over Dagans relatie tot de onderwereld of over de wijze waarop hij werd geëerd. De Semitische wortel pgr achter het Akkadische pagrê is een cognaat (hetzelfde woord, verschillende taal) voor het Hebreeuwse peger, dat "lijk" of "karkas" betekent. Hebben de Amorieten in Abrahams dagen letterlijk mensen geofferd aan Dagan? Het lijkt onwaarschijnlijk dat zoiets buitensporigs aan de profeten voorbij is gegaan zonder vermeld te worden. Toch was er een verband tussen Dagan en de doden,[4] en dat is het punt. De levenden moesten offers brengen aan de doden, en Dagan speelde een rol in dat proces.

Later, bij de Filistijnen, schijnt Dagon (dezelfde god, maar de uitspraak veranderde in de loop der eeuwen) belangrijk te zijn geweest voor de vruchtbaarheid - zowel van gewassen als van mensen. Het verhaal begint met de Filistijnen die de Ark van het Verbond veroverden en deze als een trofee voor hun god mee naar huis namen en deze in de tempel van Dagon in Asdod installeerden:

En toen het volk van Ashdod de volgende dag vroeg opstond, zie, Dagon was met het gezicht naar beneden op de grond gevallen voor de ark van de Heer. Dus namen zij Dagon en plaatsten hem terug op zijn plaats. Maar toen zij de volgende morgen vroeg opstonden, zie, Dagon was met zijn gezicht naar beneden op de grond gevallen voor de ark van de Heer, en het hoofd van Dagon en zijn beide handen lagen afgehouwen op de drempel. Alleen de romp van Dagon was overgebleven. Dit is de reden waarom de priesters van Dagon en allen die het huis van Dagon binnengaan, tot op de dag van vandaag de drempel van Dagon in Asdod niet betreden.

De hand des Heren was zwaar tegen het volk van Asdod, en Hij verschrikte hen, en trof hen met gezwellen, zowel Asdod als zijn gebied. En toen de mannen van Asdod zagen, hoe de toestand was, zeiden zij: "De ark van de God Israëls moet niet bij ons blijven, want zijn hand is hard tegen ons en tegen Dagon, onze god." Daarom zonden zij en verzamelden al de heren der Filistijnen en zeiden: "Wat zullen wij doen met de ark van de God Israëls?" Zij antwoordden: "Laat de ark van de God van Israël naar Gath gebracht worden." Dus brachten zij de ark van de God van Israël daar. Maar nadat zij hem rondgebracht hadden, was de hand des HEEREN tegen de stad, en veroorzaakte een zeer grote paniek, en Hij trof de mannen der stad, zowel jong als oud, zodat tumoren over hen uitbraken. Toen zonden zij de ark Gods naar Ekron. Maar toen de ark Gods te Ekron gekomen was, riepen de inwoners van Ekron uit: "Zij hebben de ark van de God Israëls tot ons gebracht, om ons en ons volk te doden." Daarom zonden zij en verzamelden al de heren der Filistijnen en zeiden: "Zend de ark van de God van Israël weg en laat haar terugkeren naar haar eigen plaats, opdat zij ons en ons volk niet doodt." (1 Samuël 5:3-11)

De priesters en wichelaars van de Filistijnen adviseerden hun leiders om de ark terug te zenden naar de Israëlieten, maar met een schuldoffer om Jahweh gunstig te stemmen:

Zij antwoordden: "Vijf gouden gezwellen en vijf gouden muizen, naar het aantal van de heren der Filistijnen, want dezelfde plaag was op u allen en op uw heren. Daarom moet gij beelden maken van uw gezwellen en beelden van uw muizen, die het land teisteren, en den God Israels eer bewijzen. Misschien zal Hij zijn hand verlichten van u en uw goden en uw land." (1 Samuël 6:4-5)

Er zijn een paar dingen die je uit dit verhaal kunt afleiden - een voor de hand liggende, een minder voor de hand liggende. Ten eerste, de ineenstorting van het standbeeld van Dagon twee dagen op een rij toont aan dat het geen toeval was. Zijn positie, met het gezicht naar beneden op de grond voor de ark, was een duidelijk teken dat Jahweh de superieure God was. En de onthoofding van het afgodsbeeld en het verlies van zijn handen was een beeld dat toen meer betekende dan tegenwoordig; het verwijderen van hoofden en handen van een verslagen vijand was een gangbare praktijk om het tellen van het aantal lijken te vereenvoudigen na een veldslag.[5]

Maar de kwelling van de Filistijnen en het schuldoffer dat door hun wichelaars werd aanbevolen, behoeft enige uitleg. Sommige bijbelcommentatoren leggen het Hebreeuwse woord ʿopalim ("tumoren") uit als een ziekte zoals de builenpest. Misschien heb je "tumoren" in 1 Samuël 5:6 horen vertalen met "emerods", het woord dat de King James Bijbelvertalers hebben gekozen, of de moderne vorm ervan, "aambeien", zoals in de NAB. Dat is een beetje dichterbij, maar niet specifiek genoeg. Nieuwe archeologische vondsten op de locaties van de Filistijnse steden hebben hier enig licht op geworpen. Het lijkt erop dat God de Filistijnen raakte waar het pijn deed-letterlijk.

In Ashkelon, één van de belangrijkste steden van de oude Levant, werd in het midden van de negentiger jaren een voorraad van zeven flesvormige vaten, situlae genaamd, gevonden. De kleine bronzen artefacten droegen afbeeldingen van goden in Egyptische stijl. Gebaseerd op hun gelijkenis met Egyptische afbeeldingen en cultuspraktijken, suggereerde archeoloog Lawrence Stager "dat deze vaten een fallische connotatie hadden en hoogstwaarschijnlijk geassocieerd werden met een cultus van symbolische revivificatie."[6]

Laten we, voordat we gaan lachen ten koste van de Filistijnen, de logica hier eens uitleggen. Het woord ʿopalim is waarschijnlijk afgeleid van dezelfde wortel (ʿpl) die ons het woord Ophel geeft, de naam van een heuvel in het zuidoosten van Jeruzalem. De impliciete betekenis - iets hoogs of verhevens - zou heel goed als een eufemisme kunnen worden opgevat.[7] Bovendien zijn fallisch gevormde vaten van dit type het bewijs van nog een ander punt van verschil tussen de Filistijnen en de naburige Israëlieten:

Het is duidelijk dat het mannelijk voortplantingsorgaan in alle culturen van belang is. Terwijl dergelijke afbeeldingen relatief vaak voorkomen in de Egyptische religieuze iconografie, zijn zij zeer zeldzaam in de oude Semitische religieuze en symbolische iconografie. De fallische symboliek is daarentegen welbekend in de vroege Griekse culturen en komt in verschillende vormen voor.

Wanneer men bedenkt dat er in het oude Nabije Oosten zeer weinig fallische voorstellingen zijn, terwijl zij in de Egeïsche en vroeg-Griekse culturen daarentegen veel voorkomen, lijkt dit van bijzondere betekenis te zijn voor ons begrip van de Filistijnse cultuur. Zoals bekend is het zeer waarschijnlijk dat de Filistijnse cultuur (of althans, belangrijke delen daarvan) zijn oorsprong vond in het Egeïsche culturele milieu.[8]

Dit verbindt de Filistijnen en hun verering van Dagon met onze eerdere bespreking van de Anakim, de Hivieten, en de andere identiteiten van deze god, Enlil, El, en Kumarbi.

Net als zijn andere identiteiten werd Dagon/Dagan beschouwd als de vader van de goden.[9] Omdat veel van de goden van de heidenen demonen waren,[10] wordt Dagan in verband gebracht met Shemihazah, de leider van de "zonen van God" die zichzelf verontreinigden met menselijke vrouwen en vader werden van de monsterlijke Nephilim en hun demonische geesten. Deze geesten, die ʿōberim ("Reizigers") werden genoemd, werden door middel van een kispum-achtig necromantie-ritueel opgeroepen naar de dorsvloer van El op de top van de berg Hermon om daar te worden "opgewekt". Dit herinnert aan het oproepen van de goden uit de onderwereld van de Hurrianen bij de abi in Urkesh, de woonplaats van Kumarbi. Die oude rituele put was verbonden met de ʾob van het Oude Testament en de ʾoboth ("geesten van de doden") die bij die putten werden opgeroepen. Als de afgodsbeelden van de Filistijnen voorwerpen waren die werden gebruikt door een cultus van herleven, dan hebben we een ander punt van contact tussen Dagon/Dagan en de matrix van ideeën rond de cultus van de doden, geïnspireerd door de geesten van de demonische nakomelingen van de Wachters.

We hebben in een eerder artikel vermeld dat de Anakim een eliteklasse van krijgers waren die heersten over het heuvelland van Israël en Juda ten tijde van de Israëlitische verovering van Kanaän. De samenvatting van de oorlog om Kanaän in Jozua 11:21-22 maakt duidelijk dat het verslaan van de Anakim Jozua's prioriteit was. De Anakim waren van Griekse afkomst, waarschijnlijk Filistijnen of Hivieten, die worden genoemd in Genesis, Jozua en Richteren. Het is geen toeval dat, terwijl de Anakim uit het heuvelland waren verdreven, "in Gaza, in Gath, en in Ashdod sommigen achterbleven."[11] Deze steden, samen met Ashkelon en Ekron, waren de vijf stedelijke centra van de Filistijnen die tegen Israël vochten vanaf de periode van de Richteren tot in de tijd van Saul en David.

 

De Filistijnse reuzen maakten deel uit van een demonen aanbiddende krijgerscultus

Het Oude Testament beschrijft de gevechten van David en zijn mannen tegen vier reuzen uit Gath, de geboortestad van Goliath, die allen "afstammelingen van de reuzen" worden genoemd. Deze vertaling is misleidend. De Hebreeuwse uitdrukking "afstammelingen (of zonen) van de reus(en)" is yel̆îdê ha-r̄āpâ-literaal "zonen van de rapha," enkelvoud, aangegeven door het bepaalde lidwoord ha ("de") en rapha, de enkelvoudsvorm van Rephaïm.

Het is belangrijk op te merken dat de standaard definitie van yel̆îdê, "afstammelingen," te eng en te letterlijk is. Het Hebreeuwse woord yel̆îdê verwees nooit naar directe genetische afstamming, een bloedverwant, maar duidde in plaats daarvan "iemand aan die in de groep is geboren door adoptie, inwijding of wijding," en dat "het tweede element in de uitdrukking dan de naam van de groep kan zijn, of haar embleem, of de naam van de beschermheer van de groep, hetzij menselijk of goddelijk. "Met andere woorden, de yel̆îdê ha-r̄āpâ-zonen van de Rephaïm waren geen halfgoddelijke halfgoden, maar een krijgerscultus die de geesten van de Nephilim aanbaden en zeer waarschijnlijk bezeten waren door de demonische geesten die zij aanbaden.

Als bewijs voeren wij de naam aan van een van de reuzen die door David en zijn mannen werden gedood:

Er was weer oorlog tussen de Filistijnen en Israël, en David trok op met zijn dienaren, en zij vochten tegen de Filistijnen. En David werd vermoeid. En Isbi-benob, een van de nakomelingen der reuzen, wiens speer driehonderd sikkelen brons woog, en die gewapend was met een nieuw zwaard, dacht David te doden. Maar Abisai, de zoon van Zeruja, kwam hem te hulp, viel de Filistijn aan en doodde hem. Daarop zwoeren Davids mannen hem: "Je zult niet meer met ons ten strijde trekken, opdat je de lamp van Israël niet dooft." (2 Samuel 21:15-17).

Ishbi-benob had een vreemde naam. De etymologie die door bijbelcommentatoren wordt gegeven is meestal zoiets als "zijn woning is in Nob," dat was een dorp van de stam van Benjamin in de buurt van Jeruzalem. Maar Ishbi-benob was afkomstig uit Gath, in Filistijns gebied nabij de Middellandse Zee kust. Dat is niet in de buurt van Jeruzalem.

Auteur Brian Godawa suggereerde in zijn roman David Ascendant dat we Ishbi's naam verkeerd hebben gespeld. Brian's fictie is goed onderzocht en theologisch accuraat. Hij suggereert dat de naam van deze Filistijnse reus "Ishbi ben Ob" zou moeten zijn, of "Ishbi, zoon van de ʾob"-zoon van de eigenaar van een rituele put, zoals de vrouw die door Saul werd bezocht in de nacht voordat hij stierf in de strijd tegen de Filistijnen. (Voor zijn roman, gebruikte Brian wat artistieke vrijheid en maakte Ishbi de zoon van die vrouw. Er is geen bewijs in de Bijbel voor die relatie, maar het is een fascinerend idee.)[13]

Het punt van dit konijnenpad is dit: De "afstammelingen van de reuzen" waar David en zijn mannen mee te maken kregen, waren een Dagon-aanbiddende, demonische krijgerscultus.[14] De demonen die de groep leidden (of bezaten) waarin zij werden opgenomen "door adoptie, inwijding of wijding", werden geschapen door Dagan/Shemihazah en zijn trawanten.

De herhaalde verwijzingen in de Bijbel naar de Rephaim, Hermon, en Bashan wijzen op deze entiteit en de centrale rol die hij heeft gespeeld in deze lange opstand van de gevallen elohim.

VOLGENDE: DE MYSTERIEUZE BERG HERMON INSCRIPTIE

Eindnoten:

[1] Hays (2011), op. cit., p. 96.

[2] Schmidt, op. cit.

[3] MacDougal, op. cit., p. 31.

[4] Spronk, op. cit., p. 151.

[5] Piotr Bienkowski, “Warfare.” In P. Bienkowski & A. Millard (Eds.), Dictionary of the Ancient Near East (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2000), p. 317.

[6] Aren M. Maeir, “A New Interpretation of the Term ʿopalim (עֳפָלִים) in the Light of Recent Archaeological Finds from Philistia.” Journal for the Study of the Old Testament , Vol 32.1 (2007), pp. 25–26.

[7] Ibid., p. 30.

[8] Ibid., p. 29.

[9] Feliu (2003), op. cit., p. 273.

[10] 1 Corinthians 10:20–21; Revelation 9:20.

[11] Joshua 11:22.

[12] Conrad E. L’Heureux, “The yelîdê hārāpā’ : A Cultic Association of Warriors.” Bulletin of the American Schools of Oriental Research , No. 221 (Feb. 1976), p. 84.

[13] David Ascendant is book 7 of The Nephilim Chronicles , which we recommend. For information, visit www.godawa.com.

[14] The closest equivalent in relatively modern history are the berserkers of the Viking era. They were believed to be impervious to pain, fatigue, fire, and edged weapons like swords and arrows, and they were so dangerous on the battlefield, even to their own side, that the Vikings were eventually compelled to outlaw berserker war bands.

Bron: The Second Coming of Saturn Part 17: Lord of the Corpse » SkyWatchTV