Vragen die de Pre-Verdrukking-Opname bevestigen - Deel 1
3 februari 2021 - door Jonathan Brentner
Je zult je misschien afvragen waarom ik opnieuw schrijf ter verdediging van de pre-verdrukking-opname, het geloof dat Jezus voor het begin van de zevenjarige verdrukking voor Zijn gemeente zal komen. Ik doe dat omdat we in een tijd leven waarin velen binnen en buiten de kerk onze hoop in Jezus' spoedige verschijning bespotten. Hoe reageren wij op hen die de hoop bespotten die ons zo dierbaar is?
Bovendien, vanwege de dagen waarin we leven, hebben degenen onder ons die reikhalzend uitzien naar onze "gezegende hoop" er behoefte aan herinnert te worden aan onze opwindende verwachting. Omdat wij in een wereld leven die vol is van angst, misleiding en verdorvenheid, wat exponentieel blijft groeien, is het gemakkelijk om onze ogen af te wenden van de prijs die voor ons ligt.
Ondanks mijn overtuigingen zie ik mezelf soms passages herlezen die spreken over een pre-verdrukking-opname als een manier om mijn ziel te herstellen, vooral nu ik de komende Marxistische Nieuwe Wereld Orde voor mijn ogen vorm zie krijgen. Ik vermoed dat u, net als ik, regelmatig gerustgesteld moet worden over de rotsvaste bijbelse fundering die ten grondslag ligt aan onze hoop op Jezus' spoedige verschijning.
In deze tweedelige serie zal ik twaalf vragen beantwoorden die samen ons geloof bevestigen dat het Nieuwe Testament inderdaad een opname vóór de verdrukking leert.
1. IS PRE-MILLENNIALISME BIJBELS?
In elke zoektocht om de bijbelse deugdelijkheid van de pre-verdrukking-opname vast te stellen, moet men beginnen met deze vraag: is het premillennialisme bijbels?
Als men de realiteit van een zevenjarige verdrukking ontkent, zoals de amillennialisten doen, dan maakt het geen verschil waar men de opname plaatst, omdat er geen toekomstige toorn is waaraan wij moeten ontkomen. Wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven in een opname na de verdrukking als hij of zij de bijbelse leer van de letterlijke zevenjarige verdrukking verwerpt? Het is zinloos een dergelijke bewering te doen tenzij men gelooft dat de oordelen van Openbaring 6-18 profetisch zijn voor een toekomstige tijd.
Bovendien interpreteren degenen die ons vertellen dat er geen echte en tastbare toekomstige tijd van verdrukking is, en dat er ook geen afzonderlijke duizendjarige regering van Jezus is, de bijbelse profetie door het gebruiken van allegorie. De argumenten die een opname vóór de verdrukking ondersteunen vinden hun basis in wat de schrijvers van de Schrift bedoelden te communiceren op het moment dat zij het schreven; de weg naar het vaststellen van een opname vóór de verdrukking vindt zijn basis in de letterlijke woorden van de Bijbel.
Dus ja, we zullen beginnen met de veronderstelling dat de Schrift een toekomstige tijd van toorn profeteert gedurende een periode van zeven jaar, waarna Jezus terugkeert naar de aarde, het koninkrijk van de antichrist vernietigt, en duizend jaar regeert over de volken van de aarde, gezeten op de troon van David in Jeruzalem.
Voor verdere lectuur over waarom het pre-millennialisme bijbels is, presenteerde ik mijn pleidooi hiervoor in Israëls Toekomstige Herstel Bevestigt Gods Heiligheid en in 7 Redenen waarom Premillennialisme een Bijbelse Noodzaak is. Als u premillennialisme verwerpt, bent u welkom om verder te lezen met dien verstande, dat alle punten die volgen een letterlijke zevenjarige verdrukking en duizendjarige regering van Jezus veronderstellen.
2. ZIJN DE OPNAME EN DE WEDERKOMST EEN EN DEZELFDE GEBEURTENIS?
Voortgaande op de basis dat pre-millennialisme een bijbelse noodzaak is, komen we tot de volgende vraag in onze zoektocht: Zijn de Opname en de Wederkomst eenzelfde gebeurtenis? Als dat het geval is, zou dit de verschijning van de Heer voor ons, plaatsen aan het einde van de zeven jaren van verdrukking en dus het einde van onze reis (zoals sommige premillennialisten doen).
Echter, de bijbelse beschrijvingen van de Opname en de Wederkomst verschillen aanzienlijk op vele manieren, waardoor het onmogelijk is om de twee in één gebeurtenis te verenigen. Ze kunnen niet op hetzelfde moment plaatsvinden.
De timing van de opstanding van hen die in Christus gestorven zijn, bevestigt dit onderscheid. De opstanding van de doden gebeurt eerst in de volgorde van de gebeurtenissen die Paulus beschrijft in 1 Tessalonicenzen 4:13-17 en in 1 Korintiërs 15:50-54. Bij de wederkomst gebeurt de opstanding van de verdrukkingsheiligen pas na een lange reeks van vele andere gebeurtenissen (zie Openb. 19:11-20:4). Het kan zelfs pas gebeuren enkele dagen nadat Jezus met Zijn terugkeer naar de aarde is begonnen.
Merk ook op dat de opstanding van de doden in Openbaring 20:4 slechts een subgroep van gelovigen omvat, de verdrukkingsheiligen, terwijl de passages die verwijzen naar de Opname leren dat Jezus alle 'doden in Christus' opwekt. Dit onderscheidt niet alleen de twee gebeurtenissen, maar maakt het ook noodzakelijk dat er een aanzienlijke tijd tussen ligt voor mensen om tot Christus te komen en het martelaarschap te ervaren.
Dit zijn slechts twee van een aantal belangrijke verschillen die bestaan in de passages die de Opname beschrijven tegenover die welke verwijzen naar de Wederkomst. Als de woorden van de Schrift er toe doen, en dat doen ze, kunnen we deze twee gebeurtenissen niet in één gebeurtenis samenvoegen.
3. WAT IS DE NIEUWTESTAMENTISCHE VERWACHTING VAN DE VERSCHIJNING VAN JEZUS?
Nu we hebben vastgesteld dat de Opname en de Wederkomst niet dezelfde gebeurtenis kunnen zijn, is de volgende taak om de scheiding van tijd te onderzoeken die tussen de twee moet bestaan. We beginnen deze taak met de vraag: Spreekt het Nieuwe Testament over Jezus' verschijning als op handen zijnde of als een verschijning die plaatsvindt na of tijdens de gebeurtenissen van de verdrukking?
De heiligen in het Nieuwe Testament keken uit naar de opname alsof die elk moment kon plaatsvinden. De apostelen beschreven herhaaldelijk dat hun lezers reikhalzend uitkeken naar Jezus' terugkeer voor hen (1 Kor. 1:7; 1 Thess. 1:8-10; Titus 2:11-13; Jakobus 5:8; 1 Petrus 1:13). Zij beschouwden Jezus' toekomstige verschijning als op handen zijnde, een verschijning die elk moment kon plaatsvinden.
In Filippenzen 3:20-21 schreef Paulus: "Maar onze woonplaats is in de hemel, en van daaruit wachten wij op de Heiland, de Here Jezus Christus, die ons nederige lichaam zal veranderen in een lichaam zoals zijn heerlijke lichaam, door de kracht die hem in staat stelt alle dingen aan zich te onderwerpen." Het Griekse woord voor "wachten" in vers 20 wijst op een "intense verwachting" of een "opgewonden verwachting" van een toekomstige gebeurtenis.[i] Dit is het woordgebruik dat we zouden verwachten als de Opname op elk moment zou kunnen plaatsvinden, zelfs tijdens het leven van de nieuwtestamentische heiligen.
Wat de wederkomst betreft, Jezus vertelde ons dat er tenminste twee belangrijke gebeurtenissen zouden plaatsvinden voordat dit zou plaatsvinden. In Mattheüs 24:15-29 zegt Hij dat de bezoedeling van de tempel door de antichrist en de "grote verdrukking" die daarop volgt, zullen plaatsvinden voordat Hij naar de aarde terugkeert. Volgens de woorden van de Heer zelf moeten belangrijke gebeurtenissen die nog niet hebben plaatsgevonden, plaatsvinden vóór de Wederkomst. Het kan geen op handen zijnde gebeurtenis zijn, zoals de apostelen schreven over de Opname.
Het gevoel van 'onmiddellijkheid/imminentie' bevestigt niet alleen dat er een aanzienlijke tijd verstrijkt tussen de Opname en de Wederkomst, maar plaatst het ook vóór de gebeurtenissen waarvan de Bijbel zegt dat ze zullen plaatsvinden tijdens de verdrukking.
4. IS ER EEN VOORBEELD VAN ZO'N IMMINENTE VERWACHTING IN HET NIEUWE TESTAMENT?
Na de opgewonden verwachting van Jezus' op handen zijnde verschijning te hebben opgemerkt, waarover Paulus schreef in Filippenzen 3:20-21, komen we bij onze volgende vraag: geeft het Nieuwe Testament een voorbeeld van zo'n verwachting?
Ja, dat is zo. Een nadere beschouwing van 1 Tessalonicenzen 4:13-18 onthult dat de ontvangers van Paulus' brief niet alleen geloofden dat de opname tijdens hun leven zou kunnen plaatsvinden, maar dat ze ten onrechte veronderstelden dat het zou gebeuren voordat ze stierven. We zien dit in de manier waarop Paulus het onnodige verdriet aanpakt van de nieuwe bekeerlingen in Thessalonica over de dood van sommigen in hun midden.
Als hun verdriet voortkwam uit een gebrek aan geloof in de toekomstige opstanding van hun geliefden, zou Paulus op dezelfde manier hebben gereageerd als hij dat deed met de mensen in Korinthe (1 Kor. 15), maar dat doet hij niet. In plaats daarvan schrijft hij hun verdriet toe aan een gebrek aan informatie en niet aan een gebrek aan geloof in de opstanding. Als antwoord geeft de apostel hen een verdere openbaring over de opname (4:13-16).
Paulus' nadruk in deze verzen onthult de bron van het probleem: de Thessalonicenzen dachten ten onrechte dat de doden in Christus de vreugde van de opname zouden missen. Dus, in antwoord op hun verdriet, benadrukt de apostel de prominente rol van de doden in Christus tijdens Jezus' verschijning (4:13-16). Waarom zou hij zo antwoorden als dit niet de oorzaak was van hun onnodige rouw?
In de eerste brieven van Paulus sprak hij de overtuiging uit dat de opname nog tijdens zijn leven zou kunnen plaatsvinden (zie 1 Kor. 15:51; 1 Thess. 4:17) en het is meer dan waarschijnlijk dat hij deze verwachting uitte toen hij in Thessalonica was. Zijn nieuwe bekeerlingen in de stad imiteerden eenvoudigweg zijn verwachting dat de opname tijdens hun leven zou plaatsvinden.
5. BETEKENT DE NABIJHEID VAN DE VERSCHIJNING VAN JEZUS DAT WIJ DE HELE VERDRUKKING ZULLEN MISSEN?
Voor mij bevestigen de antwoorden op de vorige vragen dat de Opname zal plaatsvinden vóór het begin van de zevenjarige verdrukking, maar dit is niet het geval bij veel voorgangers en gelovigen. Ik herinner me dat ik een preek hoorde waarin de prediker de Opname en de Wederkomst combineerde. Aan het eind van zijn boodschap waarschuwde hij dat de Heer nog diezelfde middag kon wederkomen. Ik begreep niet hoe dat mogelijk was, omdat er nog zoveel moet gebeuren voordat Jezus naar de aarde terugkeert.
Zulke misverstanden nopen ons dieper te graven om vast te stellen dat onze onmiddellijke anticipatie op de opname betekent dat wij de gehele opname zullen missen.
We zullen beginnen met het onderzoeken van 1 Tessalonicenzen 5:2-3 waar Paulus zijn lezers vertelt dat het begin van de dag des Heren de mensen op aarde zal verrassen "als een dief in de nacht" met zijn "plotselinge vernietiging" waaraan "zij niet zullen ontkomen". De dag des Heren, een hoofdzakelijk oudtestamentische term, verwijst naar een verlengde tijd van de toorn van de Heer over de aarde in de aanloop naar en met inbegrip van Jezus' wederkomst naar de aarde. De uitdrukking omvat ook Zijn duizendjarige heerschappij over de aarde.
Omdat Johannes het boek Openbaring veertig jaar later schreef, had de apostel het niet als referentiepunt, maar wij wel. Wij kunnen wat Paulus schreef over de dag des Heren, gebaseerd op zijn oudtestamentisch begrip ervan, vergelijken met de oordelen in de Openbaring.
Als deze komende tijd van toorn als een verrassing komt voor de mensen op aarde en plaatsvindt in een tijd waarin de mensen zeggen: "Er is vrede en veiligheid" (1 Thess. 5:3), dan moeten we ons afvragen: "Wanneer zou zo'n verrassing kunnen plaatsvinden in deze lijst van oordelen waarover Johannes schrijft in Openbaring 6-18?"
Als de Dag des Heren op enig moment zou beginnen na het begin van de zegeloordelen van Openbaring 6, kan het begin van deze dag onmogelijk iemand overvallen met zijn "plotselinge vernietiging". Bovendien zal niemand "vrede en veiligheid" (v. 3) zeggen tijdens en na de pestilentiën, hongersnoden, pandemieën en oorlogen in de zegel-oordelen die een vierde van de wereldbevolking op dat moment doden, dat is ruim twee miljard mensen.
In 1 Thessalonicenzen 5:9-10 lezen we Paulus' verzekering dat wij als gelovigen het aanbreken van de Dag des Heren op aarde zullen missen: "Want God heeft ons niet bestemd tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wakende, hetzij slapende, met Hem zouden leven." Gebaseerd op de context, is deze toorn die van de Dag des Heren, niet de hel. Onze bevrijding van het begin van deze dag is die van de Opname die Paulus beschrijft in 1 Thessalonicenzen 4:13-18.
6. GELOOFDEN DE THESSALONICENZEN DAT ZIJ DE VERDRUKKING ZOUDEN MISSEN?
Dankzij enkele onruststokers die de heiligen in Thessalonika vertelden dat de Dag des Heren al was begonnen, weten we dat deze nieuwe bekeerlingen verwachtten dat de opname zou plaatsvinden vóór het begin van de dag van de toorn van de Heer over de aarde, de dag die de hele verdrukking omvat. Paulus' antwoord op de dwalende boodschap bevestigt dat de Thessalonicenzen geloofden dat de Opname zou plaatsvinden vóór het begin ervan.
In 2 Tessalonicenzen 2:2 zegt Paulus tegen hen "dat zij niet snel van gedachten moeten worden bewogen of gealarmeerd, hetzij door een geest of een gesproken woord, hetzij door een brief die van ons afkomstig schijnt te zijn en waarin staat dat de dag des Heren reeds is aangebroken". De woorden in dit vers impliceren dat de Thessalonicenzen letterlijk beefden van angst vanwege het bericht dat deze dag reeds was aangebroken.
De reactie van deze nieuwe bekeerlingen op dit nieuws vertelt ons verschillende dingen:
Ten eerste, waarom zouden zij in paniek raken bij het horen van zulk nieuws als zij verwachtten op aarde te zijn tijdens de Dag des Heren of zelfs maar voor een deel daarvan? Hun angstige reactie op het valse bericht vertelt ons dat zij de belofte van Paulus in 1 Tessalonicenzen 5:9 beschouwden als een belofte van bevrijding van Gods toorn; zij verwachtten duidelijk niet op aarde te zijn bij het begin van de Dag des Heren. Anders zouden zij zulk nieuws wel hebben verwacht en het hebben beschouwd als een teken dat Jezus' verschijning een stuk dichterbij was.
Ten tweede vertelt de vrees van de Thessalonicenzen voor het begin van de Dag des Heren ons dat zij verwachtten dat deze tijd bijzonder wreed zou zijn in termen van verdrukking en vernietiging. In die tijd hadden zij te maken met intense vervolging door toedoen van de Joden. Zelfs met zo'n tegenwerking beefden deze lijdende heiligen van angst als reactie op het nieuws dat de Dag des Heren was aangebroken.
Ten derde, als de Thessalonicenzen Paulus' belofte van bevrijding van de toorn van de Dag des Heren in 1 Thessalonicenzen 5:9 verkeerd begrepen hadden, dan was dit zijn kans om de zaken recht te zetten door hen te vertellen dat, hoewel deze dag nog niet begonnen was, zij een deel van of zelfs alle oordelen ervan konden verwachten. Maar dat doet de apostel niet!
In plaats daarvan verzekert de apostel de Thessalonicenzen dat zij niet op aarde zullen zijn tijdens het begin van de Dag des Heren, wat voor ons betekent dat wij het hele zegel-, bazuin- en schalen-oordeel van Openbaring 6-18 zullen missen.
"Hoe doet hij dat?", zult u misschien vragen. Het antwoord op de eerste vraag in deel 2 van deze serie geeft antwoord op deze vraag. In 2 Thessalonicenzen 2:3 verzekert Paulus zijn lezers dat zij niet aan de aarde gebonden zullen zijn op het moment dat de dag des Heren begint.
Note
i] Colin Brown, redacteur, Dictionary of New Testament Theology Vol. 2 (Grand Rapids: Zondervan Publishing House, 1969) p. 244.
Bron: Questions that Confirm the Pretribulation Rapture, Part 1 — Jonathan Brentner