www.wimjongman.nl
Heeft God nu barmhartigheid betoond aan het huis van Israël, waarvan Hij is gescheiden?
31 december 2015 - door Douglas Hamp
Wanneer heeft God nu zijn genade laten zien voor het huis van Israël, waarvan Hij scheidde? In het boek van de profeet Hosea, zei God dat Hij "een einde zou maken aan het Koninkrijk van het huis van Israël." (Hos. 1:4) Hij zei: "Ik zal niet langer GENADE betonen aan het huis van Israël, maar ik zal ze volkomen wegnemen" (Hosea 1: 6). Echter, in het bijzonder verklaarde hij: "Maar ik zal Mij ontfermen over het huis van Juda..." (Hos. 1:7). Het contrast tussen de twee huizen is aanzienlijk. Hij zwoer om het noordelijke koninkrijk Israël (ook Efraïm genoemd) weg te sturen, terwijl hij ontferming zou hebben met het zuidelijke koninkrijk Juda.
Na de dood van Salomo, in 932 voor Christus, werd het Verenigde 12 Stammenrijk van het Oude Israël, het Koninkrijk van Israël, verdeeld in het noorden en zuiden. Tien stammen van het noorden waren met Jeroboam, terwijl de stam van Juda en Benjamin (en sommige land-loze Levieten) het zuidelijke koninkrijk van Juda vormden. De term "Jood" is voor iemand uit de zuidelijke Koninkrijk Jehoeda/Juda.
De HEERE was zeer toornig op Israël, zodat Hij hen wegdeed van Zijn aangezicht. Er bleef niets over dan alleen de stam van Juda (2 Koningen 17:18).
Maar zelfs Juda nam de geboden van de HEERE, hun God, niet in acht: zij wandelden overeenkomstig de verordeningen van Israël, die zij gemaakt hadden (2 Koningen 17:19).
Toen verwierp de HEERE het hele nageslacht van Israël. Hij vernederde hen en gaf hen in de hand van plunderaars, totdat Hij hen van Zijn aangezicht weggeworpen had (2 Koningen 17:20).
Hij scheurde Israël namelijk los van het huis van David, en zij maakten Jerobeam, de zoon van Nebat, koning. Jerobeam dreef Israël van achter de HEERE vandaan en deed hen een grote zonde bedrijven (2Koningen 17:21).
De Israëlieten wandelden overeenkomstig alle zonden van Jerobeam, die hij gedaan had; zij weken daar niet van af (2Koningen 17:22),
totdat de HEERE Israël van Zijn aangezicht wegdeed, zoals Hij gesproken had door de dienst van al Zijn dienaren, de profeten. Zo werd Israël in ballingschap uit zijn land weggevoerd naar Assyrië, tot op deze dag (2Koningen 17:23).
De profeet Hosea profeteerde specifiek tot het noordelijke koninkrijk van Israël (NIET Juda).
Daarom, toen God zei: "Geef hem de naam Lo-Ammi, want u bent niet Mijn volk, en Ík zal er voor u niet zijn." (Hos 1: 9), sprak Hij specifiek over het noordelijke Koninkrijk van het Huis van Israël (Efraïm) en NIET tot het koninkrijk Juda (de Joden). Hij zei heel duidelijk in vers zeven, dat hij barmhartigheid zou hebben voor het zuidelijke koninkrijk Juda (de Joden).
Toen God beloofde dat "toch het aantal van de kinderen Israëls zou zijn als het zand der zee, dat niet kan worden gemeten of geteld" (Hos 1:10), sprak Hij over het noordelijke koninkrijk, en NIET het zuidelijke koninkrijk Juda . Bovendien beloofde Hij: "En het zal gebeuren dat in de plaats waar tegen hen gezegd is: "U bent niet Mijn volk, tegen hen gezegd zal worden: kinderen van de levende God." (Hos 1:10). En Hij sprak dit tegen het noordelijke koninkrijk Israël (Efraïm) en NIET het zuidelijke koninkrijk Juda.
Hieruit volgt dat Petrus zei: "U, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent" (1 Petrus 2:10), dan sprak hij tot de tien stammen, die verspreid waren. Hij noemde ze specifiek de verkoren/gekozen (een term die God gebruikte voor het verenigde Israël in Deuteronomium 7:6) en zei dat ze in de diaspora waren. Jakobus richtte zijn brief tot alle twaalf stammen in de diaspora, 'aan de twaalf stammen die in de verstrooiing (εν τη διασπορα) zijn" (Jakobus 1:1).
De verklaring van Petrus is een woord-voor-woord vervulling van wat God beloofde voor het Huis van Israël (NIET Juda)
En Ik zal haar voor Mij in de aarde zaaien en Mij ontfermen over Lo-Ruchama. Ik zal zeggen tegen Lo-Ammi:U bent Mijn volk, en hij zal zeggen: Mijn God." (Hos 2:22)
Paulus bevestigt ook deze samenhang in zijn brief aan de Romeinen:
Zoals Hij ook in Hosea zegt: Ik zal Niet- Mijn-volk noemen: Mijn volk, en de Niet-geliefde: Geliefde. En het zal zijn dat op de plaats waar tegen hen gezegd was: U bent Niet-Mijn-volk, daar zullen zij kinderen van de levende God genoemd worden." (Rom 9: 25-26)
Paulus begreep dat God sprak over het Koninkrijk van Israël (NIET Juda) omdat, zoals eerder opgemerkt, God duidelijk heeft gezegd dat Hij geen genade zou hebben voor het huis van Israël, maar dat Hij wel genade zou hebben voor het Huis van Juda.
Bovendien, God verklaarde dat als gevolg van de ongehoorzaamheid van het Huis van Israël (Efraïm), Hij hen zou verstoten en zij zouden "zwervers zijn onder de heidenen," (Hosea 9:17). Het woord "volkeren" is "goyim" in het Hebreeuws en "Ethnos" in het Grieks, die beide worden vertaald als heidenen of naties in de vertaling. Vandaar dat de verklaring van Paulus: "Hen heeft Hij ook geroepen, namelijk ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen?" (Romeinen 9:24) en stelt dus dat er onderscheid is tussen het koninkrijk Juda (de Joden) en het Huis van Israël (die werden verspreid onder de volken/heidenen).
God ging verder met iets te zeggen over het noordelijke Koninkrijk van het Huis van Israël (Efraïm):
Klaag uw moeder aan, klaag haar aan, want zij is Mijn vrouw niet en Ik ben haar Man niet. Laat zij haar hoererij van haar gezicht wegdoen, en haar overspel van tussen haar borsten. (Hos 2:1)
Zijn besluit tegen het huis van Israël werd herhaald in de dagen van Jeremia, toen God zei dat Hij zich scheidde van het huis van Israël, maar niet van het Huis van Juda:
Maar Ik zag, toen Ik vanwege alles waarin het afvallige Israël overspel had gepleegd, haar weggestuurd had en haar een echtscheidingsbrief gegeven had, dat Juda, haar trouweloze zuster, niet bevreesd werd. Zij ging zelf ook hoererij bedrijven (Jeremia 3: 8).
Paulus schrijft in zijn brief aan de Efeziërs dat de twee huizen zijn herenigd in één lichaam. Paulus' brieven hebben veel toespelingen op de hereniging van de twee stokken in Ezechiël 37.
Want Hij is onze vrede, Die beiden één gemaakt heeft. En door de tussenmuur, die scheiding maakte, af te breken, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgedaan, namelijk de wet van de geboden, die uit bepalingen bestond, opdat Hij die twee in Zichzelf tot één nieuwe mens zou scheppen (vgl. Ezechiël 37:19: Zie, Ik zal het stuk hout van Jozef nemen, dat zich in de hand van Efraïm bevindt, en van de stammen van Israël, zijn metgezellen, en Ik zal het bij het stuk hout van Juda voegen, en Ik zal ze tot één stuk hout maken. Ze zullen in Mijn hand één worden), en zo vrede zou maken, en opdat Hij die beiden in één lichaam met God zou verzoenen door het kruis, waaraan Hij de vijandschap gedood heeft (vgl Hos.1:11: Dan zullen de Judeeërs bijeengebracht worden samen met de Israëlieten...). En bij Zijn komst heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd aan u die veraf was, en aan hen die dichtbij waren. Want door Hem hebben wij beiden door één Geest de toegang tot de Vader. Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God." (Efeziërs 2: 14-19)
Tot slot, God heeft ontferming betoond over het Huis van Israël en dat mogelijk gemaakt door het kruis. De hereniging begon aan het kruis en zal niet compleet zijn tot de terugkeer van de Heer. God verzoende veel dingen door het werk van het kruis, in principe voor hen is ontferming betoond, die geen ontferming ontvingen, en hen weer zijn volk noemde die niet zijn volk waren. (Hos 2:23)
Lees hierin Gods echtscheiding en hertrouwen
Bron: Has God Shown Mercy Yet On the House of Israel, Whom He Divorced? | DouglasHamp.com