De wederkomst van Saturnus, deel 6: Urkesh
12 december 2021 - door Derek Gilbert
Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 16 - Deel 7 - Deel 8 - Deel 9 - Deel 10 - Deel 11
Deel 12 - Deel 13 - Deel 14 - Deel 15 - Deel 16 - Deel 17 - Deel 18 - Deel 19 - Deel 20 - Deel 21
Deel 22 - Deel 23 - Deel 24 - Deel 25 - Deel 26 - Deel 27 - Deel 28 - Deel 29 - Deel 30 - Deel 31
Deel 32 - Deel 33 - Deel 34 - Deel 35
In 1984 begon een team van archeologen, bestaande uit een man en een vrouw, te werken op een plaats in het noordoosten van Syrië die veel bekender zou moeten zijn dan het is. Hun ontdekkingen zouden de link kunnen zijn tussen de vroegste beschavingen na de zondvloed, de mysterieuze "zonen van God" die in Genesis hoofdstuk 6 worden genoemd, en de mythen van Griekenland en Rome.
Tell Mozan is een archeologische vindplaats die ongeveer 20 meter boven de omringende vlakte uitsteekt in het noordoosten van Syrië, dicht bij de grens met Turkije. De ligging in de zuidelijke uitlopers van het Taurusgebergte was strategisch gelegen op een handelsroute die waardevolle grondstoffen zoals steen, hout, koper en zilver via de Mardinpas naar de steden in Zuid-Mesopotamië bracht.
In de oudheid heette de stad Urkesh. Zij werd bewoond vanaf tenminste 3500 v. Chr. tot de opkomst van het Assyrische koninkrijk tegen het einde van de Bronstijd, rond 1200 v. Chr. Wat de stad zo fascinerend en relevant maakt voor ons onderwerp is de spirituele betekenis van Urkesh. Rond de tijd dat de stad werd gesticht, werd een verhoogd terras aangelegd en bovenop het terras werd een gebouw gebouwd met een buitenmuur waarin nissen zaten, een stijl die gebruikelijk was in Sumerische steden uit die tijd. Net als gebouwen van vergelijkbare stijl in Uruk was het vrijwel zeker een tempel.[1]
Het unieke van Urkesh is dat het, in tegenstelling tot nabije buren in het noorden van Mesopotamië, nooit onder de politieke of culturele controle van Uruk viel. Nagar bijvoorbeeld (het huidige Tell Brak), ongeveer 30 mijl ten zuiden van Urkesh, was in het vierde millennium v. Chr. uitgegroeid tot een belangrijke stad met megalithische bouwwerken die dateren van zo ver terug als 3800 v. Chr. In tegenstelling tot wat werd aangenomen na de spectaculaire ontdekkingen van steden als Ur en Uruk een eeuw geleden, heeft recent onderzoek op plaatsen als Tell Brak en Tell Mozan geleerden tot de conclusie gebracht dat het noorden van Mesopotamië de plaats was waar de vroegste grootschalige stedelijke beschaving in het oude Nabije Oosten tot ontwikkeling kwam. Het is niet verrassend dat groei gepaard gaat met concurrentie; massagraven die in 2010 werden gevonden wijzen erop dat veel van de inwoners van Nagar tussen 3800 en 3600 v.Chr. op gewelddadige wijze aan hun einde zijn gekomen in vier afzonderlijke gebeurtenissen. Dit kan het bewijs zijn van mislukte opstanden door plaatselijke bewoners, maar het is ook mogelijk dat zij het slachtoffer waren van het expansionistische beleid van Uruk; uit aardewerkvondsten is bekend dat rond 3600 v.Chr. een Urukeese kolonie in de stad werd gesticht.
De Bijbel vertelt ons dat Erech ("Uruk" in een andere spelling), Babel, en Accad de machtsbasis waren van de eerste aspirant-rijksbouwer uit de geschiedenis, Nimrod:
Het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erech, Accad, en Calneh, in het land van Shinar. Van dat land ging hij naar Assyrië en bouwde Nineve, Rehoboth-Ir, Calah, en Resen tussen Nineve en Calah; dat is de grote stad. (Genesis 10:10-12)
Gebaseerd op de massagraven te Nagar, blijkt dat de koningen van Uruk geen afwijkende meningen duldden. Historisch gezien is de Uruk periode, tussen ongeveer 3800 BC en 3100 BC, het logische tijdsbestek voor Nimrod's heerschappij. Genesis 10:8-12 geeft een nauwkeurige samenvatting van zijn carrière.
Accad, buiten de Bijbel gewoonlijk gespeld als "Akkad", was de stad van waaruit Sargon de Grote rond 2334 v. Chr. geheel Mesopotamië veroverde, waarmee hij de eerste Semitische heerser van het oude Nabije Oosten werd. Die stad is niet gevonden, maar men denkt dat hij aan de rivier de Tigris lag, in de buurt van het moderne Bagdad, en misschien verborgen ligt onder Bagdad zelf.[2] Sargon wordt ook gezien als 's werelds eerste imperium-bouwer, maar dat komt omdat historici over het algemeen niet geloven dat Nimrod een historische figuur was. (Sargon is een van de kandidaten die naar voren zijn geschoven als basis van de "legende" van Nimrod).
Calneh is ook niet gevonden, maar de naam kan een verkeerde interpretatie zijn van een Hebreeuwse zin die eenvoudig "allen van hen" betekent. De oorspronkelijke zin zou dus kunnen luiden: "het begin van zijn koninkrijk was Babel, Erech en Accad, allen in het land van Shinar."[3]
Van daaruit, zo wordt ons verteld, ging Nimrod naar Assyrië, of Noord Mesopotamië, en bouwde Nineve, Rehoboth-Ir, Calah, en Resen. Hoewel het mogelijk is dat deze steden niet door Nimrod zijn gesticht (archeologen geloven bijvoorbeeld dat Nineve al in 6000 v. Chr. werd bewoond), past het Genesis-verslag wel in het algemene verhaal van een imperium-bouwer uit Sumerië die zijn rijk uitbreidde langs de rivieren Tigris en Eufraat, hetgeen precies is wat de archeologie van het vierde millennium v. Chr. aan het licht heeft gebracht. Legers trokken vanuit Soemerië naar het noorden en westen om de wil van Uruk op te leggen aan de steden van wat nu Noord-Irak, Noordoost-Syrië en Zuidoost-Turkije is. Hoewel niet bevestigd, zouden de massagraven op Tell Brak hiervan het bewijs kunnen zijn, maar de verwoesting van het nabijgelegen Hamoukar was zeker het werk van Uruk's leger. Archeologen noemen de slag bij Hamoukar het "vroegste bewijs voor grootschalige georganiseerde oorlogsvoering in de Mesopotamische wereld."[4]
De aanval was wreed. Met behulp van kleikogels en "kanonskogels" afgevuurd uit stroppen, waarvan er duizenden bij de opgraving zijn blootgelegd,[5] brak het Urukaanse leger door de drie meter dikke muren van Hamoukar, overrompelde de verdedigers van de stad en brandde de welvarende stad tot de grond toe af. [6] Het lijkt erop dat Hamoukar snel werd herbouwd en bewoond door kolonisten uit Uruk, mogelijk om de winstgevende handel in obsidiaan (lavaglas) van de stad over te nemen, zoals blijkt uit de werkplaatsen voor het vervaardigen van obsidiaan gereedschap net buiten de stadsmuren. [7]
Dit is in overeenstemming met het weinige dat wij weten over het karakter van Nimrod. De bedoeling van dit korte spoor is echter niet om de politieke en militaire heldendaden van Nimrod te documenteren, maar om het opmerkelijke feit te benadrukken dat Urkesh, een bloeiend religieus en economisch centrum op slechts 30 mijl ten noorden van Nagar, ten tijde van het geweld daar en de vernietiging van Hamoukar, onafhankelijk bleef en onaangetast bleef door de militaire macht van Uruk.
Het lijkt er dus op dat koper, een strategisch belangrijk metaal, ofwel via Urkesh werd aangevoerd, waarbij de Hurriërs daar optraden als tussenpersonen tussen de mijnwerkers in het Taurusgebergte en de machtige staat Uruk, ofwel dat de heersers van Uruk ervoor kozen het koper via de Eufraat af te voeren via een langere route die door Turkije en Syrië kronkelde naar het westen van de Khabur-driehoek. De vraag is: waarom?
We kunnen er alleen maar over speculeren. We weten wel dat elke stad in het oude Nabije Oosten een beschermgod had. In Uruk was dat oorspronkelijk Anu, de hemelgod - degene die werd afgezet en gecastreerd door Kumarbi. Volgens het Soemerische gedicht Enmerkar en de Heer van Aratta, bouwde Enmerkar, de tweede koning van Uruk nadat "de vloed overspoelde", waarvan ik elders heb betoogd dat het de bijbelse Nimrod was,[8] een prachtige tempel in zijn stad voor de godin Inanna. Zij is bij ons beter bekend als Ishtar, de bijbelse Astarte, en Aphrodite en Venus in de Grieks-Romeinse wereld. Enmerkar's duidelijke motief was om zijn rivaal, de heer van Aratta, te laten zien dat hij en zijn stad Inanna's favorieten waren. In het verhaal, dat de grote lijnen van het Toren van Babel verhaal weergeeft, zet Enmerkar Aratta onder druk om de materialen te leveren die nodig waren om het E-ana ("Huis van de Hemel") voor Inanna te bouwen en, het meest relevant voor onze studie, om de tempel van de god Enki in Eridu, het E-abzu ("Huis van de Afgrond"), uit te breiden. In navolging van de Egyptoloog David Rohl,[9] geloof ik dat de E-abzu in Eridu de historische Toren van Babel was.[10]
Geleerden zijn het niet eens over de plaats van Aratta, met gissingen die variëren van Afghanistan tot India tot Armenië. Op grond van de naam alleen al is Armenië het meest logisch; het oude koninkrijk van Urartu, met het Vanmeer en de nabijgelegen bergen van Ararat als middelpunt, lijkt zowel te passen in de algemene beschrijving van Aratta als in de aanwezigheid van Urukeese buitenposten in de regio om toegang te krijgen tot grondstoffen. Andere geografische aanwijzingen in de teksten, zoals het plaatsen van Anshan in Zuid-Elam (West-Iran) tussen Uruk en Aratta, verwarren de kwestie echter, zodat de kwestie van Aratta niet spoedig zal worden opgelost.
Het punt is dit: Het machtige koninkrijk Uruk, vermoedelijk op zijn hoogtepunt onder Nimrod/Enmerkar tussen 3500 en 3100 v. Chr., breidde zijn macht uit tot ver in Anatolië ten noorden en ten westen van Urkesh, en vestigde zelfs een voorpost op slechts 30 mijl ten zuiden bij Nagar, maar het heeft nooit geprobeerd Urkesh zelf aan te vallen of controle te krijgen over de belangrijke Mardinpas op slechts 12 mijl ten noorden van de stad.
Evenzo, toen Sargon van Akkad zich vestigde als de eerste Semitische heerser van een pan-Mesopotamisch koninkrijk bijna duizend jaar na het einde van de Uruk periode, leidden noch hij noch zijn opvolgers een troepenmacht tegen Urkesh, zelfs al vond Sargon of een van zijn opvolgers het nodig om het nabijgelegen Nagar te veroveren. [11] In plaats van verovering kozen de Akkadiërs voor een alliantie; cilinderzegels te Urkesh onthullen dat Tar'am-Agade, een tot dan toe onbekende dochter van Sargons kleinzoon Narām-Sîn, in de late drieëntwintigste eeuw v. Chr. gehuwd was met de endan (Hurrisch voor "koning" of "heerser") van Urkesh. [12] Er werd zelfs een nieuw paleis voor de regerende endan, Tupkish genaamd, gebouwd naast de tempel van de stad rond 2250 v.C.,[13] op het hoogtepunt van het Akkadische Rijk.
De legers van Akkad bereikten Anatolië in het noordwesten en overrompelden onderweg de machtige Syrische staten Mari en Ebla. Akkad stuurde expedities naar het zuiden tot aan het huidige Bahrein en Oman. Het lijkt waarschijnlijk dat de Akkadiërs Urkesh hadden kunnen innemen als zij dat hadden gewild, maar om de een of andere reden wilden zij dat niet. Was dat vanwege de culturele en etnische banden tussen de heersers van Urkesh en de mijnwerkers die de toevoer van koper en zilver in het Taurusgebergte beheersten? Met andere woorden, vonden Sargon en zijn opvolgers, net als Nimrod voor hen, het gemakkelijker om een deal te sluiten met de Hurriaanse heersers van Urkesh dan het risico te lopen hun verwanten in het gebergte van zich te vervreemden en een belangrijke bron van die metalen te verliezen?
Aangezien het schrift in het vierde millennium voor Christus nog niet was uitgevonden, zullen we het nooit zeker weten. Gebaseerd op de archeologische vindplaatsen die verspreid liggen over het landschap van de Kaspische Zee tot de Perzische Golf, en van het Zagrosgebergte in Iran tot de Middellandse Zee, lijkt het erop dat het voor-Hurrische volk, dat de Kura-Araxes of Vroege Transkaukasische cultuur wordt genoemd, in de tweede helft van het vierde millennium v. Chr. migreerde vanuit hun oorspronkelijke thuisland op de vlakte van Ararat, op de grens tussen het huidige Armenië en Turkije. Zij trokken noordwaarts over het Kaukasusgebergte naar Georgië en de Russische republieken Tsjetsjenië en Dagestan; oostelijk en zuidelijk naar Azerbeidzjan, Noordwest-Iran en de Koerdische gebieden van Noord-Irak en Syrië; westwaarts naar Anatolië; en zuidwestelijk naar de Middellandse-Zeekust van Syrië en Libanon, en reikten rond 2850 v. Chr. zo ver zuidelijk als tot Bet Yerah aan de zuidwestelijke oever van het Meer van Galilea. Intussen beheersten de Semieten en Soemeriërs langs de Tigris en de Eufraat het grootste deel van de Vruchtbare Sikkel vanaf de Zagros tot aan het Anti-Libanon gebergte, of wat nu westelijk Iran is en het grootste deel van Irak, Koeweit, Syrië en Jordanië vandaag de dag.
Marilyn Kelly-Buccellati, die meer dan drie decennia van haar leven heeft gewijd aan het opgraven en interpreteren van de vondsten in Urkesh, beschrijft de regio die werd beheerst door het Kura-Araxes volk, de voor-Hurriërs, als de "Buitenste Vruchtbare Sikkel"[14]. Urkesh is niet alleen ongewoon omdat het zich verzette tegen of ontsnapte aan de overheersing door machtige zuidelijke koninkrijken en meer dan tweeduizend jaar lang zijn Hurrische identiteit behield, maar ook omdat het de grootste en oudste stad is die met zekerheid als Hurrisch kan worden geïdentificeerd.
En, tenslotte, om terug te komen op het punt: De tempel boven op de heuvel van Urkesh was gewijd aan de beschermgod van de stad, Kumarbi.
De tempel, die bijna 90 voet boven de vlakte uittorende,[15] zou van verre te zien zijn geweest. In majesteit en pracht wedijverde hij wellicht met de Grote Ziggurat van Ur, die pas over nog eens vijftienhonderd jaar gebouwd zou worden, rond 2100 v. Chr.[16] Het belang van Urkesh in de Hurriaanse religie werd bewaard in Hettitische kopieën van oudere Hurriaanse mythen die de stad Kumarbi noemen - teksten die door Hettitische schriftgeleerden werden gekopieerd tweeduizend jaar nadat de tempel was gebouwd op de top van het verhoogde terras boven de vlakte.
Was het Kumarbi of lag het aan de tempel dat Urkesh meer dan twee millennia lang beschermd werd en in stand bleef? Misschien was het de overtuiging van de Hurriërs dat hun oppergod, net als zijn vader Alalu, een bewoner was van "de donkere aarde" - de onderwereld.
Volgend deel: De rituele put om de god van de onderwereld op te roepen.
Eindnoten:
[1] Marilyn Kelly-Buccellatti, “Urkesh: The Morphology and Cultural Landscape of the Hurrian Sacred.” in P. Matthiae and M. D’Andrea (eds.), Ebla e la Siria dall’età del Bronzo all’età del Ferro , (Accademia Nazionale dei Lincei: Atti dei convegni Lincei 304, Roma: Bardi Edizioni), pp. 109–110.
[2] Christophe Wall-Romana, “An Areal Location of Agade.” Journal of Near Eastern Studies , Vol. 49, No. 3 (1990), pp. 205–245.
[3] William F. Albright, “The End of ‘Calneh in Shinar.’” Journal of Near Eastern Studies 3, no. 4 (1944), pp. 254–255.
[4] Owen Jarus, “New Discoveries Hint at 5,500 Year Old Fratricide at Hamoukar, Syria.” The Independent , Oct. 23, 2011. https://www.independent.co.uk/life-style/history/new-discoveries-hint-5-500-year-old-fratricide-hamoukar-syria-2088467.html, retrieved 2/11/21.
[5] William Harms, “Evidence of Battle at Hamoukar Points to Early Urban Development.” University of Chicago Chronicle , Jan. 18, 2007. http://chronicle.uchicago.edu/070118/hamoukar.shtml, retrieved 2/12/21.
[6] Ibid.
[7] Richard E. J. Burke, “Uruk’s Monstrous Crime at Hamoukar.” Raising Up Pharaoh , Oct. 10, 2015. http://www.raisinguppharaoh.com/2015/10/24/65-uruks-monstrous-crime-at-hamoukar/, retrieved 2/11/21.
[8] Sharon K. Gilbert and Derek P. Gilbert, Giants, Gods & Dragons (Crane, MO: Defender, 2020), pp. 37–58.
[9] David Rohl, Legend: The Genesis of C ivilisation (London: Century, 1998).
[10] Gilbert & Gilbert (2020), op. cit.
[11] Federico Buccellati, Three-dimensional Volumetric Analysis in an Archaeological Context: The Palace of Tupkish at Urkesh and its Representation (Malibu, CA: Undena Publications, 2016), p. 186.
[12] Ibid., p. 20.
[13] Ibid., p. 3.
[14] Marilyn Kelly-Buccellati, “Trade in Metals in the Third Millennium: Northeastern Syria and Eastern Anatolia.” In P. Matthiae, M. Van Loon, and H. Weiss (eds.), Resurrecting the Past: A Joint Tribute to Adnan Bounni (Istanbul: Nederlands Historisch-Archaeologisch Instituut, 1990), p. 120.
[15] Giorgia Buccellati and Marilyn Kelly-Buccellati, “Between Heaven and Hell in Ancient Urkesh,” Backdirt 175 (2007), p. 67.
[16] “The Ziggurat of Ur.” British Museum , http://www.mesopotamia.co.uk/ziggurats/explore/zig.html, retrieved 5/18/21.
Voor meer zie The Second Coming of Saturn Part 6: Urkesh » SkyWatchTV