www.wimjongman.nl

(homepagina)

De identiteit van de weerhouder

Daniel Matson: Een kern-interpretatie-opstel van het Multnomah Bijbel Seminarie - 21 april 1995

( )

En u weet wat hem nu weerhoudt, opdat hij op zijn eigen tijd geopenbaard wordt. Want het geheimenis van de wetteloosheid is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is." 2 Tessalonicenzen 2:6-7

De schijnbaar raadselachtige taal van 2 Tessalonicenzen was reden voor een debat door de eeuwen heen over de identiteit van de weerhouder. Geen oplossing is solide, omdat de taal vaag is, en het debat verder gaat met nieuwe ideeën die worden vormgegeven, of liever nieuwe wendingen op oude ideeën. Het doel van dit artikel is alle weergaven te evalueren en te komen tot een oplossing die het meest zinvol is vanuit een boodschap aan de lezers in Thessaloniki, in het licht van hun hachelijke situatie.

Het probleem

In Paulus' brieven aan de Tessalonicenzen pakt hij de kwestie aan van een valse brief, die in de kerk werd verspreid sinds de tijd dat hij de eerste brief aan de Tessalonicenzen schreef. In een poging om hen te troosten dat de Dag des Heren nog niet was gekomen, spreekt hij van gebeurtenissen die vóór de Dag des Heren moeten gebeuren. In zijn betoog spreekt hij van een weerhouder, alsof de Tessalonicenzen weten waar hij over praat, en hij schakelt in die brief ook over van het onzijdige geslacht (v.6 - katexov) naar het mannelijk (v.7 - katexwn). De vaagheid en het feit hoe de weerhouder moet worden gezien als een ding of als een persoon, heeft op hetzelfde moment dit tot een passage gemaakt voor een debat.

De andere kwestie die dit debat omringt is het feit dat dit een aanvulling is op de eerste brief aan de Tessalonicenzen, die de bijeenvergadering van de heiligen in de lucht behandelt (1 Thess. 4:16-17), en de Dag van de Heer (1 Thess. 5:1-11). Het is dus één van de cruciale passages om de volgorde te bepalen van de eschatologische gebeurtenissen. De grootste van de bezwaren lijkt te zitten in het huidige debat over wanneer de Opname plaatsvindt. Dit probleem lijkt dan zeer een geladen en het centrale punt te zijn in de studie van eschatologie.

Het probleem heeft kritische factoren die adequaat moeten worden behandeld ten behoeve van een weergave die de kritiek kan doorstaan. Er zijn vele overwegingen, en hier is een opsomming van een aantal van hen.

(1) De weergave moet niet in strijd zijn met het feit dat de weerhouder zowel onzijdig als mannelijk is in geslacht. Het moet het geslachtsvraagstuk op een eenvoudige wijze behandelen die zinvol is.

(2) De weerhouder moet ook geschikt zijn in zijn vermogen om de wetteloze te kunnen tegenhouden, of een andere geschikte oplossing verzinnen.

(3) De weergave moet stroken met de onmiddellijke context van de verzen 6-7, evenals met de hele context van 2 Tessalonicenzen en zelfs met 1 Tessalonicenzen. Dit moet ertoe leiden dat Paulus' brief duidelijk en eenvoudig wordt.

(4) De weergave moet tevens harmoniseren met andere passages over het tegenhouden in de hele Bijbel. Met andere woorden, wie of wat weerhoudt het kwaad in het verleden?

(5) De weergave moet stroken met de gebeurtenissen in de eschatologie.

De verschillende standpunten

De weerhouder als het Romeinse Rijk/Keizer

Een van de vroege standpunten is dat de weerhouder het rijk van Rome is, met inbegrip van de keizer. Deze weergave citeert Romeinen 13:1-3 als een demonstratie dat Paulus Rome zag als een weerhouder van kwaad of wetteloosheid.[1] Deze weergave verwerkt het probleem van het geslacht, aangezien het rijk zelf een zaak is, met de keizer als een persoon, vandaar het mannelijke gebruik van de zaak.[2] In zijn vermogen de weerhoudbaarheid van de Antichrist te behandelen, wordt er gezegd dat Rome moet vallen voordat de Antichrist zich kan uitspreken, net als alle rijken dat doen voordat een ander opkomt als een wereldmacht. De geloofwaardigheid van deze weergave wordt ook versterkt, aangezien het zo werd gezien door de vroege kerk, maar dit was niet het enige.[3] Als laatste wordt hier voorgesteld dat Paulus codetaal zou gebruiken uit angst voor de gevolgen van de kant van Rome zelf. Betoogd wordt dat Paulus niet zou hebben gesproken over de Heilige Geest in deze raadselachtige termen (de andere vroege kerkweergave).[4]

Deze weergave geeft uiteraard problemen als gevolg van de voortgang van de geschiedenis. De weergave is dan ook niet algemeen aangehouden sinds het Romeinse rijk is gevallen. Dus wordt er nu gezegd dat het niet meer de weerhouder kon zijn, aangezien het beeld is, dat zodra de weerhouder wordt verwijderd, de Antichrist op het toneel zou komen.[5] Met andere woorden: Rome's weerhouden was niet erg nodig, aangezien het vrij lange tijd zonder een weerhouder en Antichrist is geweest.

De weerhouder als menselijke regering

Zij die wilden vasthouden aan het idee van Rome als de weerhouder, formuleerden vervolgens een nieuwe weergave om het eerdere standpunt algemeen samen te vatten. Die weergave is die van de menselijke regering, oftewel: de wet wordt verwijderd vóór de komst van de wetteloze, de Antichrist. Ondersteuning hiervoor wordt vervolgens op vrijwel dezelfde manier weergegeven als in de weergave van het Romeinse Rijk.

Het probleem met deze visie is dat hoewel het zorgt voor de kwestie van Rome als zijnde afwezig, het extra problemen creëert. De wet of menselijke regering kan niet de mannelijke kwestie behandelen, ter aanduiding van een persoon. Het lijkt ook te falen in het feit dat een menselijke regering niet kan worden verwijderd vóór de Antichrist, omdat zijn bewind nog een menselijke regering vergt, en het geeft ook geen oplossing voor de vraag hoe een abstract iets als een regering kan worden weggenomen.[6] Het legt ook niet uit hoe Satan de heerser is in deze tijd en dat de overheid voldoende kracht heeft om hem te weerstaan (Efeze 2:1-3; Daniel 10:12,13).[7] De verbinding van menselijke regering aan de identiteit van de weerhouder lijkt niet logisch te passen met de rest van de Schrift.

De weerhouder als de Heilige Geest

Een andere mening is dat de Heilige Geest de weerhouder is die weggenomen wordt. De steun hiervoor is dat 'geest' in het Grieks onzijdig is, met specifieke verwijzingen naar de Heilige Geest met behulp van de mannelijke kwestie.[8] De Heilige Geest wordt ook gezien als een voldoende sterke kracht om het kwaad de afgelopen tweeduizend jaar te bedwingen.[9] Hier wordt de Geest gezien als de Geest die zich inspant voor de mens, zoals in de honderdtwintig jaar vóór de zondvloed (Gen. 6). In deze weergave geldt ook dat het verenigbaar is met de boodschap van de Opname in 1 Tessalonicenzen en de zorg van de mensen dat ze denken dat de Dag des Heren al was gekomen.[10] Met andere woorden, het wegnemen van de Geest is een omkering van Pinksteren. Het doel van het vermelden van de weerhouder is dan het geven van troost aan de kerk in Tessalonica.

Het probleem met deze opvatting is echter dat het onwaarschijnlijk is dat Paulus een onzijdig zaak zou hebben gebruikt om de Heilige Geest te vertegenwoordigen.[11] De overgang van het onzijdige naar het mannelijke zou op zich ook onhandig zijn en lijkt een verdere uitleg door Paulus te moeten krijgen over wat er verder gaat gebeuren.[12] Andere argumenten tegen de Heilige Geest zijn dat als Hij is weggenomen, er geen bediening meer is voor de mensen in de verdrukking. Er wordt ook beargumenteerd dat God alomtegenwoordig is, en dat kan niet worden weggenomen.[13]

De kerk als de weerhouder

Dat heeft weer geleid tot een variatie op het idee van de Geest als de weerhouder. Hier wordt de kerk in de Opname samen met de speciale bediening van de Heilige Geest, die er sinds de dag van Pinksteren is, verwijderd. Dit corrigeert dan het probleem van de onzijdige en mannelijke kwestie, en het geeft een weerhouder die geloofwaardig is aan tot de Dag des Heren. Het ziet ook de Heilige Geest als nog steeds aan het werk in de verdrukking, zoals Hij ook was vóór de tijd van de kerk. Wat verwijderd wordt, is dan Zijn werk van weerhouden, niet al Zijn andere werken.[14]

Het probleem met deze opvatting is echter dat hoewel het de eerste vereisten wel behandelt, het toch lijkt te mislukken, omdat het contextueel niet goed loopt. Dit zou ook een probleem zijn voor alle voorgaande weergaven. Paulus vermeldt eerst de rebellie en vervolgens de onthulling van de Antichrist (2:3), en ineens beweert Paulus dat ze reeds weten wat of wie de weerhouder is. Ofwel had Paulus hen eerder verteld wie of wat het was, zonder de lezers van de Schrift in de latere tweeduizend jaar een goede leidraad te geven, en een kern-interpretatie weg te laten, of de weerhouder moet op een of andere manier worden gekoppeld aan de context. Dit heeft weer geleid tot een moderne weergave welke geen traditie of toepassing heeft in hun vroege kerk.[15]

De weerhouder als Satan of enig andere kwade persoon

In deze weergave wordt de weerhouder verondersteld niet per se iets goeds te zijn.[16] Dit standpunt komt tot stand door het interpreteren van de weerhouder (katexw) in de zin van "om te bezitten of te bezetten".[17] Dit is een mogelijke definitie onder de vermelding van 'katexw' toegepast op de regeerders in Liddell en Scott. De weerhouder wordt dan de zegevierende, en als 'katexw' die van hetzelfde geslacht is als van mustèrion (het mysterie van de wetteloosheid - v. 7) waarvan wordt gezegd dat ze parallelle voorwaarden hebben.[18] Wat ze "nu weten" (v.6) is dat de zegevierende en haar macht het wetteloze systeem is en de persoon van Satan. Dit is omdat Satan in de hemel heerst en deze tijdperiode regelt en dat wanneer hij uit de hemel is geworpen in de verdrukking de wetteloosheid ongebreideld kan worden uitgevoerd. Anderen in dit kamp benadrukken niet de omschakeling in de betekenis van weerhouden tot zegevieren, maar zien Satan als een beteugeling zolang hij nog niet is uitgeworpen uit de hemel (Openbaring 12:3).

De problemen met deze visie zijn ook gemakkelijk in te zien. Het heeft gewoon weinig zin om Satan of iets kwaads te zien als waar Paulus naar verwijst. Als Satan heerst, dan zou in vers 7 de wetteloosheid moeten eindigen als "hij uit de weg is genomen", en niet zichzelf als nog groter manifesteren na Openbaring 12:3.[19] Het is gewoon alleen aannemelijk als het kwaad het kwaad niet kan beperken. Er zijn tegenargumenten dat het kwaad, kwaad zou kunnen beperken, maar die falen in andere voorbeelden van kwade onderdrukking dat iets goed zou meebrengen.[2]0 Een ander argument tegen deze opvatting is dat de weerhouder wordt weggenomen "uit het midden" (ek mesou gevntai). Het midden wordt gezien als het mysterie dat nu aan het werk is en de onthulling van de Antichrist.[21] Satan is niet een verwijdering, meer iets dat op het toneel komt in Openbaring 12:3. Deze uitdrukking wordt dan in een betekenis geperst die niet bedoeld was om over te brengen.

De weerhouder als de aartsengel Michaël

Een andere weergave die onlangs ondersteund werd door Marvin Rosenthal, is dat Michaël de weerhouder is die uit de weg moet worden genomen wanneer Satan op de aarde wordt geworpen. Deze weergave is vaag vergelijkbaar met de weergave van Satan en ziet Openbaring 12:3 als de periode van verwijdering.[22] In deze weergave is "hij is uit de weg genomen" logischer. Betoogd wordt dat Michaël de beschermer is van Israël en dat hij Israël beschermt voor de tijd van de boze.[23]

Het probleem met deze visie is dat Michaël een persoon is die het gebruik van een onzijdigheid niet zou rechtvaardigen. Een ander probleem is dat Michaël nergens wordt genoemd in een van de brieven aan de Tessalonicenzen. Het zou ook in twijfel worden getrokken of het voor Michaël mogelijk zou zijn hele legers van Satan tegen te houden.

Een totaaloplossing

Dit zijn dus de grote weergaves die er vandaag zijn en die proberen uit te leggen wie of wat de weerhouder is in 2 Thess. 2:6-7. Mijn oplossing is geen nieuwe oplossing en geen populaire oplossing. Het is echter een oplossing die mijns inziens in overeenstemming is met de vroege kerktraditie van de Heilige Geest-weergave en de weergave die de enig rationele zinvolle is in het licht van Paulus' aanpak van een onrustige gemeente in Tessalonica.

Ik zie de weerhouder als de macht van de Heilige Geest door de kerk heen op aarde in het tegenhouden van de Antichrist die klaar zal zijn om de wetteloosheid in deze tijd te gebruiken in zijn voordeel. De weerhouder moet iemand en iets zijn die de openbaring van de Antichrist tegenhoudt. Dit kan niet worden verkregen door het idee dat Satan of een kwade kracht de weerhouder of heerser is. Dat heeft geen zin in deze passage. Het Romeinse rijk evenals de weergave van een regering bepalen ook niet het geslacht en een voldoende vermogen om dingen te bedwingen. De Heilige Geest is de enige die deze mogelijkheid kan hebben en het moet door Zijn vertegenwoordiger de kerk zijn vanwege de kwestie van geslacht.

In het kort raken de Geest en de Kerk in de geslachtskwestie. Dit zou de weerhouder ook de noodzakelijke macht geven. Dit standpunt zou ook worden ondersteund door het feit dat de Geest wordt aangeroepen met andere titels (Joh. 14:17; 16:7; Romeinen 8:2) en dat zou soortgelijk zijn aan andere rollen die Hij speelde (Gen. 6:3; Joh. 16:7-11; 1Johannes 4:4). Het lijkt erop dat alleen de Heilige Geest voldoende deze macht en gezag heeft.

Het echte probleem, zo ben ik van mening, waarom dit alles verwarring schept, is de vertaling van het woord 'apostasia' ("afval" - NASB, "rebellie" - RSV, "wegvallen" - NKJV). Indien het vertaald wordt als "vertrek", zou het hele kader duidelijk zijn en niet het raadsel worden waarvan iedereen ertoe is gekomen om te denken wat het is.[24]

Het enige andere gebruik van dit woord in het Nieuwe Testament staat in Handelingen 21:21. Hier staat in het Grieks apostasian didaskeis apo Mwuseis, wat is vertaald met "leert afvalligheid van Mozes". Het probleem is dat "afval" een transliteratie en geen vertaling is. Betoogd wordt dat het gebruik ervan in de Septuagint en het kader haar een religieuze betekenis geeft, niet het woord zelf.[25] In Liddle en Scott's klassieke lexicon vindt u de betekenis van het woord als "vertrek" of "verwijdering uit". In Handelingen is het niet een "afvalligheid van Mozes", maar "een vertrek van Mozes". De wortel van apostasia is het werkwoord afisthmi, wat betekent "opstand" of "weggaan".[26] Van de vijftien toepassingen in het Nieuwe Testament, is het elf keer vertaald in "wijken van".[ 27] Hoewel er geen stevige precieze betekenis van het woord door een woordstudie tot stand te brengen is, is duidelijk dat er ruimte is voor deze optie, en dat de context de betekenis moet bepalen. Het moet harmonie brengen in de passage die we op het oog hebben en als het een verkeerde vertaling is, leidt het tot problemen.

In de context van 2 Tessalonicenzen 2 begint Paulus met te verklaren dat dit bericht betrekking heeft op onze bijeenvergadering met Christus (v.1). Hij zegt dan dat hij deze kwestie wil aanpakken, omdat ze onrustig zijn vanwege de misleiding en denken dat hij heeft geschreven dat de Dag des Heren (v.2) al was begonnen. Paulus probeert dan om te laten zien waarom de Dag des Heren niet kon zijn begonnen, omdat er twee dingen zijn die op de eerste plaats moeten komen (v.3). Waarover als eerste wordt gesproken is "de apostasie" of "het vertrek". Met andere woorden, het is Paulus die zegt dat een bepaalde gebeurtenis die goed identificeerbaar is, moet komen voordat de Antichrist kan worden geopenbaard. Als dit een 'apostasie' was, lijkt het moeilijk voor de Tessalonicenzen of voor wie dan ook, te begrijpen wat dat zou zijn, omdat Paulus nooit eerder van een dergelijke specifieke gebeurtenis als de Antichrist spreekt in zijn brieven. Het klopt dat er een eindtijd-afvalligheid zal zijn, maar elders in de Schrift is dat een geleidelijk proces (2 Timotheus 3:1-17). Echter, als dit de Opname is - het idee in 1 Tessalonicenzen dat de heiligen naar Christus worden opgenomen om de Dag des Heren te vermijden, dan zou het voor Paulus zin hebben om dit probleem op deze manier te behandelen.

De sleutel tot dit inzicht is echter dat de rest van het hoofdstuk aanvaardbaar is en er geen vaagheid meer is in het afvragen van wat er gaande is. Het is zinvol dat vers 6 begint met: "En nu weet u wat hem weerhoudt".[28] Wat is het dan dat de Antichrist weerhoudt? De zaak die eerst moet gebeuren in vers 3, niet "de afvalligheid", maar "het vertrek" - de opname van de kerk. In vers 6 verwijst Paulus dan terug naar de rangschikking van vers 3. Dit is extra zinvol aangezien de zaken van zowel het "vertrek" als van "wat weerhoudt" beide onzijdig zijn, wat noodzakelijk moet zijn als het dezelfde zaak betreft.[29]

Het is de opname van de kerk, en de verdwijning van het unieke werk van de Heilige Geest via de Gemeente, dat de weg baant voor de komende Verdrukking. Paulus zegt in feite: "U bent nog steeds hier, is het niet? Bent u hier, dan ligt de Opname nog voor u, en houdt u weg van de Dag van de Heer." Dit geeft zin vanwege de angst van de Tessalonicenzen.

Het scenario is waarschijnlijk grotendeels hetzelfde als de Gemeente vandaag is met mensen die denken dat "die of die" de Antichrist is. In Paulus' dagen werd van een Caesar waarschijnlijk gezegd dat die de Antichrist was, dus was iedereen bezorgd en vergat wat Paulus hen had verteld in 1 Tessalonicenzen. Paulus zou dan uiteraard duidelijk zijn leer van de opname hebben verklaard, maar om te zeggen dat hij gewoon over een opstand en de Antichrist spreekt als tekenen, lijkt weinig overtuigend voor de Tessalonicenzen. Er was immers 'afvalligheid' in hun dagen en een Caesar die de Antichrist zou kunnen worden omdat het Romeinse Rijk nog steeds bestond.

Het kader lijkt dan te eisen dat Paulus' boodschap zinvol zou zijn en betrekking op zijn eerdere leer in 1 Tessalonicenzen zou hebben. Om dan maar een weerhouder te noemen uit het niets, zou een slechte communicatie zijn, met name aan een kerk van bijna tweeduizend jaar later alleen deze twee boeken van Tessalonicenzen heeft. Sommigen beweren echter dat Paulus niet wist dat deze brieven tot Schrift zouden worden, maar dat roept op om te twijfelen aan Gods vermogen om te inspireren en ervoor te zorgen dat degenen die nog zouden komen, het konden begrijpen.[30] Als "God niet de auteur is van de verwarring", lijkt het dat de verwarring over de identiteit van de weerhouder wordt veroorzaakt door ons eigen misverstaan, niet door de vermeende ontoereikendheid van Paulus' geïnspireerde geschriften. Ons begrip, zo ben ik van mening, is dat de weerhouder is wat nog niet is vertrokken, de Gemeente. Dit lijkt het meest logische inzicht in de situatie in Tessalonica.

Conclusie

Hoewel het woord voor "afval" of "vertrek" kan worden besproken, schijnt de passage alleen maar begrijpelijk in die taal, de historische situatie en de boodschap van Paulus met de vertaling van "vertrek". De weerhouder lijkt te worden geïdentificeerd met "het vertrek" en als de vertaling leest "de afvalligheid" is er geen enkele aanwijzing over de schijnbaar gebroken taal van Paulus betreffende de weerhouder. De conclusie is dan is gebaseerd op de meest redelijke conclusie. Of God heeft ons verward, of wij hebben onszelf verward met onze transliteratie, door niet het woord te vertalen. Geen andere weergave of conclusie lijkt te harmoniseren in de contexten van de Brieven aan de Tessalonicenzen.

Deze kwestie zal waarschijnlijk een kern-interpretatie blijven, aangezien in de voorgestelde oplossing lijkt aan te dringen op een duidelijke bedelingenleer van een Opname vóór de Grote Verdrukking.

Eindnoten
1 Charles A. Wanamaker, Commentary on 1 & 2 Thessalonians, in the New International Greek Testament Commentary, 250.
2 LeonMorris, The Epistle of Paul to the Thessalonians, Tyndale Commentaries, 129.
3 F.F. Bruce, I and 2 Thessalonians, Word Biblical Commentary, 170. Bruce cites Tertullian (De resurr. carn. 24) saying, "What is this but the Roman state, whose removal when it has been divided among ten kings will bring Antichrist?" Chrysostom is also cited showing his preference for the view of Rome, but he does acknowledge that others at his time held the view of the Holy Spirit being the restrainer.
4 John Calvin, Commentaries, 332-33.
5 Morris, 129.
6 Hal Lindsey, The Rapture, 154-55. Lindsey does a very good job at summarizing the problems of holding the human government view.
7 Lindsey, 155.
8 Robert H. Gundry, The Church and the Tribulation, 125.
9 Gerald B. Stanton, Kept from the Hour, 100.
10 John F. Walvoord, The Rapture Question, 80-81.
11 Wanamaker, 251.
12 Wanamaker, 251.
13 Morris, The Epistle of Paul to the Thessalonians, 130.
14 Gundry, 126-27.
15 There is another view put forward this century by Oscar Cullman who saw the ministry of Paul and Paul as the restrainers respectfully in w. 6-7. This view has had no following and has many weaknesses, chiefly that Paul is gone like Rome with no Antichrist being revealed. David J. Williams, I and 2 Thessalonians, in the New International Biblical Commentary, 127
16 Paul S. Dixon, "The Evil Restraint in 2 Thess 2:6," Journal of the Evangelical Theological Society 33(December 1990): 446-48.
17 Wanamaker, 252.
18 Wanamaker, 254.
19 Morris. The Epistle, 130.
20 Dixon, 446-48.
21 Gundry, 123.
22 Marvin Rosenthal, The Pre-Wrath Rapture of the Church, 260.
23 Rosenthal, 259.
24 John Lineberry, Vital Word Studies on 2 Thessalonians, 40-42. Lineberry’s presentation is a good presentation of this view. E. Schuyler English, Re-thinking the Rapture, is another presentation of this view along with Kenneth S. Wuest, "The Rapture-Precisely When?" Bibliotheca Sacra 114(January-March 1957): 63-70.
25 Lineberry, 41.
26 BAGD, 126.
27 Lineberry, 42.
28 The NKJV properly translates nun as being resumptive and not temporal. In other words nun is identified with oidate not katecw). Bruce, 169-70.
29 Lineberry, 42.
30 Gary Demarest, 1, 2 Thessalonians, 118.

BIBLIOGRAPHY

Books
Bruce, F.F. 1 and 2 Thessalonians. Word Biblical Commentary. Waco, TX: Word Books, 1982.
Calvin, John. Commentaries on the Epistles of Paul the Apostle to Philippians,Colossians, and Thessalonians. Translated by John Pringle. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1948.
Demarest, Gary W. 1,2 Thessalonians, 1,2 Timothy, Titus. The Communicator's Commentary. Waco, TX: Word Books, 1984.
English, E. Schuyler. Re-thinking the Rapture. Travelers Rest, SC: Southern Bible Book House, 1954.
France, James Everett. A Critical and Exegetical Commentary on the Epistles of St. Paul to the Thessalonians. The International Critical Commentary. Edinburgh: T & T Clark, 1959.
Gundry, Robert H. The Church and the Tribulation. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1973.
Ladd, George Eldon. The Blessed Hope. William B. Eerdmans Publishmg Co., 1956.
Lenski, R.C.H. The Interpretation of St. Paul's Epistles to the Colossians. to the Thessalonians, to Timothy, to Titus, and to Philemon. Minneapolis: Augsburgh Publishmg House, 1937.
Lineberry, John. Vital Word Studies in 2 Thessalonians: A Sound Scriptural Presentation Based upon the Greek Text. Grand Rapids: Zondervan Publishing House, 1961.
Lindsey, Hal. The Rapture: Truth or Consequences. New York: Bantam Books, 1983.
Marshall, I. Howard. 1 and 2 Thessalonians. New Century Bible Commentary. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1983.
Morris, Leon. The Epistle of Paul to the Thessalonians. Tyndale New Testament Commentaries. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1958.
Morris, Leon. The First and Second Epistles to the Thessalonians. The New International Commentary on the New Testament. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1959.
Morris, Leon. 1,2 Thessalonians. Word Biblical Themes. Dallas: Word Publishing, 1989.
Pentecost, Dwight J. Things to Come. Grand Rapids: Zondervan Publishing House, 1964.
Stanton, Gerald B. Kept from the Hour: A Systematic Study of the Rapture in Bible Prophecy. Grand Rapids: Zondervan Publishing House, 1956.
Thiessen, Henry C. Lectures in Systematic Theology. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1949.
Walvoord, John F. The Rapture Question. Findlay, OH: Dunham Publishing Co., 1957.
Wanamaker, Charles A. The Epistles to the Thessalonians: A Commentary on the Greek Text. New International Greek Testament Commentary. Grand Rapids: William B. Eerdmans Publishing Co., 1990.
Williams, David J. 1 and 2 Thessalonians. New International Biblical Commentary. Peabody, MS: Hendrickson Publishers, 1992.

Periodicals
Dixon, Paul S. "The Evil Restraint in 2 Thess 2:6." Journal of the Evangelical Theological Society 33(December 1990): 445-9.
Walvoord, John F. "Postribulationalism Today." Bibliotheca Sacra 134(April-June 1977): 107-113.
Wuest, Kenneth S. "The Rapture-Precisely When?" Bibliotheca Sacra 114(January-March 1957): 63-70.

Bron: Signs of the End - The Identity of the Restrainer