24.1 Van daaruit ging ik naar een andere plaats op de Aarde en hij toonde mij een berg van vuur welke dag en nacht brandde.
24.2 Ik ging er naar toe en zag zeven schitterende bergen. Alle waren verschillend van elkaar, waardevolle en prachtige stenen, en alle waren kostbaar, en hun uiterlijk glorieus, en hun vorm was prachtig. Drie naar het oosten, de een stevig verbonden met een ander, en drie naar het zuiden, de een aan de ander, met diepe en ruige valleien, geen van hen dichtbij de ander.
24.3 En er was een zevende berg, in het midden van deze, en op het hoogtepunt van deze was het allemaal als de zetel van een troon met geurige bomen er omheen.
24.4 Onder hen was een boom, zoals ik nooit heb geroken, en geen van hen, of van de anderen, was zoals deze. Hij was heerlijk geurend, ja meer dan een geur, zijn de bladeren, en zijn bloemen, en zijn hout verwelkt nooit. Het fruit is uitstekend, en zijn vrucht is als clusters van dadels aan een palm.
24.5 Toen zei ik: “Kijk eens naar deze prachtige boom! Zo mooi om naar te kijken, en hoe aangenaam zijn de bladeren, en zijn vrucht is een zeer mooie verschijning.”
24.6 Toen gaf Michaël, een van de heilige en eervolle engelen, die met mij was, die verantwoordelijk voor hen was,
25.1 antwoord en zei tot mij: “Henoch, waarom vraagt je mij naar de geur van deze boom, en waarom vraag je het om dit te weten?”
25.2 En ik, Henoch, antwoordde hem, zeggende: “Ik wil alles weten daarover, maar vooral over deze boom.”
25.3 En hij antwoordde mij, en zei: “Deze hoge berg, die je zag, wiens top is als de troon van de Heer, is de troon waar de Heilige en Verhevene, de Heer der heerlijkheid, waar de eeuwige Koning zal zitten, wanneer Hij neer komt op de Aarde om die te bezoeken voor altijd.
25.4 En deze mooie en geurige boom, waarvoor geen schepsel van vlees de bevoegdheid heeft om deze aan te raken tot aan het grote oordeel, wanneer hij wraak zal nemen op alles en voor altijd, om aan alles een einde te maken, die zal worden gegeven aan de rechtvaardigen en de nederigen.
25.5 Van zijn vrucht zal het leven worden geschonken aan de uitverkorenen, naar het noorden toe zal het worden aangeplant, op een heilige plaats, bij het huis van de Heer, de Eeuwige Koning.
25.6 Dan zullen zij zich verheugen met vreugde en blij zijn in de heilige plaats. Zij zullen de geur van deze hun botten laten doortrekken, en zij zullen een lang leven op aarde leven, zoals uw vaders leefden. En in hun dagen zal verdriet, pijn, arbeid en straf, hen niet raken.”
25.7 En ik zegende de Heer der heerlijkheid, de eeuwige koning, want hij heeft dingen bereid voor rechtvaardige mensen, en heeft zulke dingen gemaakt, en zei dat deze aan hen moeten worden gegeven.
26.1 En van daaruit ging ik naar het midden van de aarde en zag een gezegende, goed besproeide plaats, met takken, die in leven bleven, en ontsproten uit een boom, die was omgekapt.
26.2 Daar zag ik een heilige berg, en onder de berg, in het oosten daarvan, was water, en het stroomde in de richting van het zuiden.
26.3 En naar het oosten zag ik een andere berg, die van dezelfde hoogte was, en tussen hen was er een diep en smal dal, en daarin liep een stroom tussen de bergen door.
26.4 Ten westen van deze, was er een andere berg, die lager was en niet hoog, en daaronder was er een dal tussen hen in. En er waren andere diepe en droge valleien aan het einde van de drie bergen.
26.5 En al de valleien waren diep en smal, van harde rots, en bomen werden op hen geplant.
26.6 En ik was verbaasd over de rots, en ik was verbaasd over het dal, ik was heel erg verbaasd.
27.1 Toen zei ik: “Wat is het doel van dit gezegende land, dat helemaal vol staat met bomen, en deze vervloekte vallei in het midden van hen?”
27.2 Toen antwoordde Raphaël, een van de heilige engelen die bij mij was, mij en zei tot mij: “Dit vervloekte dal is voor degenen die voor eeuwig vervloekt zijn. Hier worden zij allemaal bij elkaar verzameld, die spreken met hun mond tegen de Heere, woorden die niet passen, en harde dingen zeggen over Zijn heerlijkheid. Hier zullen zij hen allen verzamelen, en hier zal de plaats van oordeel zijn.
27.3 En in de laatste dagen zal de gebeurtenis komen van een rechtvaardig oordeel over hen, in het aangezicht van de rechtvaardigen, voor altijd. Want hier zullen de barmhartigen de Heer van de Glorie en de Eeuwige Koning prijzen.
27.4 In de dagen van het oordeel over hen zullen ze Hem zegenen, vanwege zijn barmhartigheid, gelijk als Hij hen hun bestemming heeft toegewezen.”
27.5 Toen heb ik zelf de Heer van de Heerlijkheid gezegend, ik sprak hem toe, en ik herinnerde mij Zijn majesteit, die er was.
28.1 En van daar ging ik naar het oosten, tussen de woestijnbergen door, en ik zag een uitgestrekte vlakte, en het was er eenzaam.
28.2 Maar het was vol met bomen en planten uit dit zaad, en het water van boven stroomde er over.
28.3 Het wilde water, dat stroomde naar het noordwesten, leek overvloedig, en aan alle kanten, was er nevel en mist.
29.1 Toen ging ik naar een andere plaats, weg van de woestijn; ik kwam in de buurt ten oosten van deze berg
29.2 Daar zag ik Bomen des Oordeels, bijzondere structuren met de geur van wierook en mirre, en de bomen waren niet gelijk.
30.1 En daarboven, boven deze, boven de bergen in het oosten, en niet ver weg, zag ik een andere plaats, met valleien van water, als iets wat niet faalde.
30.2 En ik zag daar een mooie boom, de geur was als die van mastiek.
30.3 En op de oevers van deze valleien zag ik geurige kaneel. En door die dalen heen kwam ik naar het oosten.
31.1 Toen zag ik nog een berg, waar bomen stonden en er stroomde water uit, en er stroomde uit deze als was het een nectar, waarvan de naam is styrax en galbanum.
31.2 Naast deze berg zag ik een andere berg, en daarop waren aloë bomen en die bomen zaten vol met vruchten die is als een amandel, maar hard.
31.3 En als zij deze vrucht nemen, is het beter dan de geur.
32.1 En na deze geuren in het noord-oosten, keek ik toen over de bergen, en zag ik zeven bergen vol met fijne nardus en geurige bomen van kaneel en peper.
32.2 En van daar ging ik over de toppen van de bergen, ver weg naar het oosten, en ik ging verder tot de Rode Zee, en ik was verre daarvan, en ik ging over de duisternis heen.
32.3 Ik kwam naar het Paradijs, de Tuin der gerechtigheid, en ik zag achter die bomen veel grote bomen die daar groeiden, geurend, groot, zeer mooi en heerlijk, als de bomen van Wijsheid, waar ze van eten en grote wijsheid van kennen.
32.4 Het is als de Johannesbroodboom, en zijn vrucht is als clusters van druiven op een wijnstok, erg mooi, en de geur van deze boom verspreidt zich en dringt ver door.
32.5 En ik zei: “Deze boom is mooi! Hoe mooi en aangenaam is zijn uiterlijk!”
32.6 Toen antwoordde de heilige engel Raphael, die bij mij was, mij en zei tegen mij: “Dit is de boom van wijsheid, waarvan je oude vader en oude moeder, die voor u waren, hebben gegeten en wijsheid leerden, en hun ogen waren geopend, en zij wisten dat zij naakt waren. En zij werden verdreven uit de tuin.”
33.1 En van daar ging ik naar de uiteinden der aarde, en ik zag de grote dieren die er zijn, elk verschillend van de ander, en ook de vogels, die verschilden in vorm, schoonheid en roep, elk verschillend van de ander.
33.2 En ten oosten van deze dieren, zag ik de uiteinden van de aarde, waarop de hemel rust, en de open poorten van de hemel.
33.3 Ik zag hoe de sterren van de hemel opkomen, en telde de Poorten, waaruit ze komen, en schreef al hun uitgangspunten op, voor een ieder individueel, op basis van hun aantal. En hun namen, naar hun sterrenbeelden, hun positie, hun tijden en hun maanden, zoals de Engel Uriël die met mij was, mij liet zien.
33.4 Hij liet me alles zien, en schreef het op, en ook hun namen schreef hij voor me op, op basis van de betrekking tot hun vaste tijden.
34.1 Van daaruit ging ik naar het noorden, tot aan de uiteinden van de aarde, en daar zag ik een groot en glorieus wonder aan de uiteinden van de hele aarde.
34.2 Daar zag ik de drie poorten van de hemel, door elk van hen gingen de noordenwinden uit, wanneer zij blazen is er kou, hagel, vorst, sneeuw, mist en regen
.
34.3 En van een poort waaide het goede, maar wanneer zij bliezen door de andere twee poorten, is het met kracht, en brengt het kwelling over de aarde, en ze blazen met kracht.
35.1 Van daaruit ging ik naar het westen, tot aan de uiteinden van de aarde, en ik zag daar, zoals ik zag in het oosten, drie open poorten, als veel poorten en net zoveel uitgangspunten.
36.1 Van daaruit ging ik naar het zuiden, tot aan de uiteinden van de aarde, en daar zag ik drie poorten van de hemel open, en de zuiden wind, de mist en de regen en wind, komen daar vandaan.
36.2 En van daar ging ik naar het oosten van de einden van de hemel, en daar zag ik de drie oostelijke poorten van de hemel open, en boven hen, waren er kleinere poorten.
36.3 Door elk van deze kleinere poorten, passeerden de sterren van de hemel en gingen naar het westen, op het pad dat ze is getoond.
36.4 En toen ik dit zag, zegende ik, en ik zal altijd zegenen de Heer der Heerlijkheid, die grote en heerlijke wonderen heeft gedaan, en Hij die de grootheid van zijn werk toont aan Zijn engelen, en aan de zielen van de mensen, zodat ze zouden prijzen het werk van Zijn Macht. Zo dat al zijn schepselen het werk zien, en loven het grote werk van Zijn handen, en voor altijd Hem zegenen!