Opmerking
Aan het eind van dit hoofdstuk wordt duidelijk wie de demonen zijn, welke niet zichtbaar zijn. Dat zijn geesten van de reuzen-kinderen, die zijn voortgekomen uit de paring van de engelen en de vrouwen. Zij worden lichamelijk vernietigd tijdens de zondvloed, maar mogen niet in de hemelse gewesten komen en zijn aan de aarde gebonden.
Ze vallen speciaal de vrouwen aan zo staat er, daarmee wordt duidelijk wat Paulus bedoelt als hij zegt dat de vrouwen een macht boven zich moeten hebben.
14.1 Dit boek met het woord der gerechtigheid, en van wederlegging tot de Wachters, die zijn van eeuwigheid, zoals de Heilige en Verhevene mij beval in het visioen.
14.2 Ik zag in mijn slaap wat ik nu zal uitleggen met de tong van vlees, en met mijn adem, die de Grote Enige aan de mensen in hun mond heeft gegeven, zodat ze kunnen spreken, en het begrijpen met hun hart.
14.3 Zoals Hij het heeft geschapen, en mannen benoemd heeft om het woord van kennis te begrijpen, zo heeft Hij mij geschapen en benoemd om de Wachters terecht te wijzen, de zonen van de hemel.
14.4 Ik schreef uw verzoekschrift, maar in mijn visie bleek dat uw verzoek niet zal worden toegekend aan u, niet voor alle dagen in de eeuwigheid, en een volledige oordeel is afgekondigd tegen u, en u zult geen vrede hebben.
14.5 Van nu af aan, zult u niet meer kunnen opstijgen naar de hemel tot in alle eeuwigheid, en het is verordend dat u zult worden gebonden aan de aarde voor alle dagen van de eeuwigheid.
14.6 Maar daarvoor zult u de vernietiging hebben gezien van uw geliefde zonen, en u zult nooit meer in staat zijn om van hen te genieten, maar zij zullen voor uw aangezicht vallen door het zwaard.
14.7 Uw verzoek zal niet worden ingewilligd, niet ten aanzien van hen of ten aanzien van u zelf. En terwijl jullie huilen en smeken, spreken jullie geen enkel woord uit de Geschriften die ik heb geschreven.
14.8 En in het visioen verscheen aan mij het volgende: Wolken riepen mij in het visioen, en de mist riep mij ook. Het pad van de sterren en de bliksemschichten dreven mij voort en droegen mij. In het visioen lieten de winden mij vliegen, en dreven mij voort, en tilden mij omhoog in de lucht.
14.9 Ik ging door tot ik bij een muur kwam, die was gemaakt van hagelstenen, en omgeven door een rivier van vuur, en het begon mij angstig te maken.
14.10 Ik ging door de rivier van vuur en kwam bij een groot huis, dat was gebouwd van hagelstenen, en de muur van dat huis was als een mozaïek van kristallen en de vloer was als van sneeuw.
14.11 Het dak was als het pad van de sterren en bliksemschichten, en onder hen waren vurige cherubs, en de lucht was als van water.
14.12 Er was een vuur rond de muren, en de deuren stonden in vuur en vlam.
14.13 Ik ging naar dat huis toe, en het was er zo heet als een vuur en ook zo koud als sneeuw, er binnenin was geen plezier noch leven. Vrees overviel mij en een beven nam bezit van mij.
14.14 Terwijl ik beefde en trilde, viel ik op mijn gezicht.
14.15 Ik keek in het visioen, en ik zag een ander huis, dat groter was dan het eerste, en al haar deuren stonden open voor mij, het was gebouwd als rivieren van vuur.
14.16 En in alles was het zo uitblinkend in glorie en pracht en grootte, dat ik niet in staat ben om haar glorie en omvang voor u te beschrijven.
14.17 De vloer was van vuur, en erboven was bliksem en een pad van sterren, en het dak was ook als een brandend vuur.
14.18 Ik keek en ik zag een hoge troon erin, en zijn verschijning was als van ijs, en omringd door iets als de stralende zon en het geluid van cherubs.
14.19 Van onder de hoge troon uit vloeiden rivieren van vuur, zodat het onmogelijk was om ernaar te kijken.
14.20 Hij die Groot in Glorie is zat daarop, en zijn kleding was helderder dan de zon, en witter dan sneeuw.
14.21 En geen engel zou kunnen binnengaan, en verschijnen voor het aangezicht van Hem die geëerd en geprezen is, geen schepsel van vlees zou kunnen bestaan.
14.22 Een zee van vuur brandde om hem heen en een groot vuur stond voor Hem, en geen van hen rondom hem kwam dicht bij Hem. Tienduizend maal tienduizenden stonden voor Hem, maar Hij had geen Heilige Raad nodig.
14.23 De heiligen die dicht bij Hem waren, gingen niet weg, nog bij nacht of dag en scheidden nooit van hem.
14.24 En tot die tijd lag ik op mijn gezicht, bevend. En de Heer riep mij met zijn eigen stem, en zei tot mij: “Kom hier, Henoch, naar mijn Heilig Woord.”
14.25 En Hij tilde mij op en bracht mij bij de deur. En ik keek, met mijn gezicht naar beneden.
15.1 Hij antwoordde mij en zeide tot mij met Zijn stem: "“Luister! Wees niet bang, Henoch, gij rechtvaardig mens en schrijver van rechtvaardigheid. Kom hier en hoor mijn stem.
15.2 Ga nu naar de Wachters van de hemel, die u gezonden hebben voor een bemiddeling namens hen en zeg: U bent het die moesten bemiddelen namens de mensen, niet de mensen in opdracht van u.
15.3 Waarom hebt u de hoge, heilige en eeuwige hemel verlaten, en gelegen met de vrouwen, en de dochters van de mensen verontreinigd door het nemen van vrouwen voor uzelf, en te doen als de zonen van de aarde, met een vaderschap van reuzenzonen?
15.4 U was spiritueel, heilig, wonend in een eeuwig leven, maar werd onrein door bij de vrouwen kinderen te verwekken door bloed en vlees, en begeerte naar het bloed van de mensheid, met het produceren van vlees en bloed, zoals zij doen, die sterven en vernietigd worden.
15.5 Om die reden geef ik mannen vrouwen, zodat ze zaad zaaiden in hen, en zo dat kinderen worden geboren bij hen, zodat werken zullen worden gedaan op Aarde.
15.6 Maar u was vroeger spiritueel, eeuwig levend, met een onsterfelijk leven, voor alle generaties van de wereld.
15.7 Om deze reden heb ik u geen vrouwen gegeven, omdat de woning van de geestelijke in de hemel is.
15.8 En nu, de reuzen die werden geboren uit lichaam en vlees, zullen boze geesten worden genoemd op Aarde, en de Aarde zal hun verblijfplaats zijn.
15.9 Deze boze geesten kwamen vanuit hun vlees, omdat ze gemaakt zijn vanuit de hoge, vanuit de Heilige Wachters die hun begin en eerste oorsprong was. Boze geesten zullen zij zijn op de aarde en 'Geesten van het Kwade' genoemd worden.
15.10 De woning van de hemelse geesten is de hemel, maar de woning van de geesten van de aarde, die geboren werden op de aarde, is de Aarde.
15.11 De geesten van de reuzen die teisteren, onderdrukken, vernietigen, aanvallen en strijden, bewerken daarmee de verwoesting op de aarde, en veroorzaken problemen. Zij eten geen voedsel, hebben geen dorst en zijn niet waarneembaar voor de ogen.
15.12 En deze geesten zullen opstaan tegen de kinderen van de mensen, en tegen de vrouwen, want ze kwamen uit hen voort, tijdens de dagen van slachting en vernietiging.
16.1 Met de dood van de reuzen, waar ook de geesten uit hun lichamen zijn gegaan, zal hun vlees worden vernietigd door het oordeel. Op deze manier zullen zij vernietigd blijven tot de Dag van het Grote Oordeel is bereikt, tot op de Grote Eeuw, voor de Wachters en de goddelozen.”
16.2 Nu voor de Wachters die u gezonden hebben namens hen met een verzoekschrift, die voorheen in de hemel waren, zeg hen:
16.3 “U was in de hemel, maar de goede geheimen waren u nog niet geopenbaard, want u wist maar een paar waardeloze mysteries. Die hebt u bekend gemaakt aan de vrouwen, in de hardheid van uw harten. En deze mysteries veroorzaakten dat de vrouwen en de mannen het kwaad verhoogden op de Aarde."
16.4 Daarom zeg tot hen: "Gij zult geen vrede hebben.”