58.1 En ik begon de derde toespraak uit te spreken. Over de rechtvaardigen en over de uitverkorenen.
58.2 Zalig zijt gij, de rechtvaardigen en de uitverkorenen, want uw bestemming zal glorierijk zijn!
58.3 De rechtvaardigen zullen komen in het licht van de zon en de uitverkorenen in het licht van het eeuwige leven. En er zal geen einde zijn aan de dag van hun leven en de dagen die heilig zullen zijn zonder getal.
58.4 Zij zullen zoeken het licht en gerechtigheid en vinden in de Heer der heerscharen. Vrede zal zijn voor de rechtvaardigen met de Heer van de wereld!
58.5 En na deze zal tegen de heiligen worden gezegd dat zij zoeken in de hemel de geheimen van gerechtigheid, de bestemming van het geloof, want het is geworden zo helder als de zon op de droge grond, en de duisternis is voorbij gegaan.
58.6 Er zal een onafgebroken licht zijn, en geen limiet van dagen zal er komen, want de duisternis zal vooraf worden vernietigd. En het licht zal blijven bestaan voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, en het licht van oprechtheid zal zijn voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, voor altijd.
60.1 In het vijftigste jaar, in de zevende maand, op de veertiende dag van de maand van het leven van Henoch. In dit visioen zag ik hoe de hemel der hemelen heftig werd geschud, en de heerscharen van de Allerhoogste en de engelen, een duizend duizenden en tienduizend maal tienduizend, extreem verstoord waren.
60.2 Toen zag ik de Oude van dagen zitten op de troon van zijn heerlijkheid en de engelen en rechtvaardigen zaten om Hem heen.
60.3 En een grote beving greep me aan, en angst nam bezit van mij, en mijn lendenen stortten in en gaven het op, mijn hele wezen smolt, en ik viel op mijn aangezicht.
60.4 En de heilige Michaël stuurde nog een heilige engel, een van de heilige engelen, en hij hief mij op, en als hij mij oprichtte keerde mijn geest terug, want ik was niet in staat geweest om de heerscharen te aanschouwen, en de verstoring en het schudden van de hemel.
60.5 En de heilige Michaël zei tegen mij: “Welk gezicht heeft u zo verstoord als dit? Tot op heden heeft de dag van zijn genade geduurd en Hij is barmhartig en tolerant jegens degenen die wonen op het droge.
60.6 Wanneer de dag, en de macht, en de straf, en het oordeel komen dat de Heer der heerscharen heeft bereid voor degenen die dienen in het rechtvaardige oordeel, en voor degenen die het rechtvaardige oordeel ontkennen, en voor degenen die zijn naam ijdel gebruiken, en die dag is voorbereid. Voor de uitverkorenen een verbond, maar voor de zondaars een verzoeking.”
60.7 Op die dag zullen de twee monsters van elkaar worden gescheiden, een vrouwelijk monster wiens naam is Leviathan, en woont in de diepten van de zee, boven de bronnen van de wateren.
60.8 En de naam van het mannelijke monster is Behemoth, die met zijn borst een immense woestijn bezet genaamd Dendayn in het oosten van de tuin waar de uitverkorenen en de rechtvaardigen wonen. Waar mijn overgrootvader werd ontvangen, die de zevende van Adam was, de eerste mens die de Heer der heerscharen geschapen heeft.
60.9 Toen vroeg ik dat aan andere engel om aan mij de kracht te tonen van die monsters, hoe ze werden gescheiden op een dag, en gegooid, in de diepten van de zee en de andere op de droge grond van de woestijn.
60.10 En hij zeide tot mij: “Mensenzoon, u wilt weten wat geheim is.”
60.24 En de engel van de vrede, die met mij was, zei tot mij: “Deze twee monsters, voorbereid in overeenstemming met de grootheid van de Heer, zal hen de bestraffing geven van de Heer. De kinderen worden gedood met hun moeders en de zonen met hun vaders.
60.25 Wanneer de straf van de Heer der Heerscharen op hen rust zal het op hen blijven rusten, zodat de straf van de Heer der heerscharen niet tevergeefs op dezen zal komen. Daarna zal het oordeel komen volgens zijn genade en zijn geduld.”
61.1 En in die dagen zag ik lange koorden, gegeven aan die engelen en ze verwierven vleugels voor zichzelf, en vliegen en wenden zich naar het noorden.
61.2 En ik vroeg de engel, zeggende: “Waarom namen deze met zich mee de lange snoeren en gingen heen?” En hij zei tot mij: “ Ze gingen heen, zodat ze kunnen meten.”
61.3 En de engel die met mij was, zei tot mij: “Deze zal de afmetingen brengen van de rechtvaardigheid, en de koorden van de rechtvaardigheid naar de rechtvaardigen, opdat zij zich kunnen beroepen op de naam van de Heer der heerscharen voor eeuwig en altijd.
61.4 De uitverkorenen zullen beginnen te wonen met de uitverkorenen, en deze metingen zullen worden gegeven door het geloof, en zullen de gerechtigheid versterken.
61.5 Deze metingen zullen alle geheimen onthullen van de diepten van de aarde, en degenen die werden vernietigd door de woestijn, en degenen die werden verslonden door de vissen van de zee, en door dieren, dat zij terug kunnen komen en vertrouwen op de dag van de Messias. Want niemand zal worden vernietigd voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, en niemand kan worden vernietigd.”
61.6 Al dezen boven in de hemel ontvingen een commando, en macht, en een stem, en een licht als van vuur, werd aan hen gegeven.
61.7 En Hem, die voor alles was, werd gezegend, verheven, en geprezen in wijsheid. En zij toonden zich wijs in woord en in de geest van het leven.
61.8 En de Heer der heerscharen zette de Messias op de troon van zijn heerlijkheid, en hij zal oordelen over al het werk van de heiligen die boven in de hemel zijn, en in de weegschaal zal Hij hun daden wegen.
61.9 Toen hij zijn gezicht ophief naar hun geheime wegen om te beoordelen naar het woord van de naam van de Heer der heerscharen, en hun pad naar de weg van het rechtvaardige oordeel van de Heer, de Allerhoogste, zullen ze allemaal met één stem spreken en zegen en lof, en verheffen en verheerlijken de Naam des Heren der heerscharen.
61.10 En hij zal roepen al de heerscharen van de hemelen en al de heiligen hierboven en de heerscharen van de Heer, de Cherubijnen, en de Seraphim en de Ofannim, en al de engelen van de Macht, en al de engelen van het Prinsdom, en de Messias, en de andere heerscharen die op de droge grond zijn, en over het water, op die dag.
61.11 Zij zullen één stem verheffen, en zegenen, prijzen en loven en verheerlijken, in de geest van wijsheid, in de geest van geduld en in de geest van genade, in de geest van rechtvaardigheid en van de vrede, en in de geest van goedheid. Zij zullen allen zeggen met één stem: “Gezegend is Hij, en gezegend zij de naam van de Heer der heerscharen voor eeuwig en altijd.”
61.12 Al degenen die niet slapen in de hemel hierboven, zegenen Hem. Al Zijn heiligen van degenen die in de hemel zijn zullen Hem zegenen, en al de uitverkorenen van degenen die wonen in de tuin van het leven, en iedere geest, in staat om te zegenen, te loven en te verheffen, zal heiligen uw heilige Naam. En alle vlees, in het uiterste van zijn macht, zal loven en zegenen uw naam voor eeuwig en altijd.
61.13 Want groot is de genade van de Heer der heerscharen, hij is genadig, en al zijn werken en al zijn krachten, zoveel als hij heeft gemaakt, heeft hij geopenbaard aan de rechtvaardigen en de uitverkorenen, in de Naam des Heren der heerscharen.
62.1 En de Heer gebood de koningen, en de machtigen en de verhevenen, en degenen die op de aarde wonen, en zei: “ Open uw ogen en hef de bazuin als u in staat bent om de Messias te aanvaarden.”
62.2 En de Heer der heerscharen zat op zijn troon van Glorie, en de geest van rechtvaardigheid werd uitgestort op hem, en het woord van zijn mond doodt alle zondaars en alle wettelozen, en ze worden vernietigd voor zijn aangezicht.
62.3 Op die dag, zullen al de koningen en de machtigen en verhevenen, en degenen die de aarde bezitten, opstaan en zij zullen zien en erkennen hoe hij zit op de troon van zijn Glorie. En de rechtvaardigen worden beoordeeld in gerechtigheid, voor zijn aangezicht, en geen ijdel woord is gesproken voor zijn aangezicht.
62.4 Weeën zullen komen over hen als over een vrouw in barensnood, voor wie de bevalling moeilijk is als haar kind in de mond van de baarmoeder komt, en ze moeite heeft met de bevalling.
62.5 En de ene helft van hen zal kijken naar de andere, en zij zullen doodsbang zijn, en hun gezicht terneergeslagen, en pijn zal hen aangrijpen wanneer ze zien de zoon van een vrouw, zittende op de troon van zijn heerlijkheid.
62.6 De machtige koningen, en al degenen die de aarde bezitten zullen loven, zegenen en verheerlijken Hem, die alles regelt wat verborgen is.
62.7 Want vanaf het begin was de Zoon des mensen verborgen, en de Allerhoogste hield hem in de tegenwoordigheid van zijn macht, en openbaarde hem alleen voor de uitverkorenen.
62.8 En de gemeenschap van de heiligen en uitverkorenen zal worden gezaaid en al de uitverkorenen zullen voor hem staan op die dag.
62.9 En al de machtige koningen, en de verhevenen, en degenen die regeren over de droge grond, zullen neervallen voor Hem, op hun gezichten, in aanbidding, en zij zullen hun hoop vestigen op de Zoon des mensen, en zullen aanbidden voor Hem, en vragen om genade van Hem.
62.10 Maar de Heer der heerscharen zal ze dan zo te neerdrukken dat ze met haast zullen weggaan van voor Hem, en hun gezichten zullen worden gevuld met schaamte, en de duisternis zal zich verdiepen op hun gezichten.
62.11 En de engelen van de straf zullen hen nemen, zodat ze kunnen terugbetalen al het verkeerde dat ze deden aan zijn kinderen en zijn uitverkorenen.
62.12 En zij zullen een toneel worden voor de rechtvaardigen en zijn uitverkorenen; zij zullen verblijd zijn over hen, voor de toorn van de Heer der heerscharen die zal rusten op hen, en het zwaard van de Heer der heerscharen zal dronken worden van hen.
62.13 De rechtvaardigen en de uitverkorenen zullen worden gered op die dag en ze zullen nooit de gezichten van de zondaars en de wettelozen meer zien vanaf dat moment.
62.14 En de Heer der heerscharen zal blijven waken over hen en met de Zoon des mensen zullen ze wonen, eten, nederliggen en oprijzen voor eeuwig en altijd.
62.15 De rechtvaardigen en uitverkorenen die zijn opgestegen van de aarde, zullen zijn opgehouden om terneergeslagen gezichten te hebben, en zullen dragen het kleed van leven.
62.16 En dit zal een kledingstuk van leven zijn van den Heer der heerscharen, en uw kleding zal niet slijten, en uw heerlijkheid zal niet falen in het aangezicht van de Heer der heerscharen.
63.1 In die dagen zullen de machtige koningen die over de droge grond regeerden smeken aan de engelen van de straf aan wie zij zijn overgedragen, dat hen misschien een beetje rust wordt gegeven. Zodat ze zouden kunnen neervallen in aanbidding voor het aangezicht van de Heer der heerscharen, en hun zonden belijden voor Hem.
63.2 En ze zullen zegenen en loven den Heer der heerscharen, en zeggen: “Gezegend zij de Heer der heerscharen, en de Heer der koningen, de Heer van de machtigen, en de Heer van de rijken, en de Heer der heerlijkheid, en de Heer van wijsheid!
63.3 En alle geheimen zijn voor u bekend, en uw kracht is voor alle generaties, en uw glorie is voor altijd en eeuwig. Diep en zonder tal zijn al uw geheimen en uw gerechtigheid is voorbij de verwachting.
63.4 Nu realiseren we ons dat we lof en zegen moeten geven aan de Heer der koningen en degene die de Koning is over alle koningen.”
63.5 En zij zullen zeggen: “Wie zal ons rust geven, zodat wij Hem kunnen loven en danken en zegenen, met onze belijdenis voor zijn glorie.
63.6 Nu verlangen wij naar rust, maar vinden het niet, we zijn verdreven en kunnen het niet verkrijgen, en het licht is ons voorbij gegaan, en de duisternis zal onze woning zijn voor eeuwig en altijd.
63.7 Want wij hebben onze belijdenis voor Hem nagelaten, en we hebben niet de naam van de Heer der koningen geprezen, en we hebben niet de Heer geprezen voor al zijn werken, maar onze hoop gezet op de scepter van ons eigen koninkrijk, en van onze eigen heerlijkheid.
63.8 En op de dag van onze ellende en verdrukking, heeft Hij ons niet gered, en we vinden geen rust om onze belijdenis uit te spreken dat onze Heer getrouw is in al zijn doen en laten, en in al zijn oordelen en zijn gerechtigheid, en dat zijn oordelen geen personen aanzien.
63.9 En we gaan weg van voor zijn aangezicht, omdat al onze werken en al onze zonden precies zijn geteld.”
63.10 En zij zullen zeggen tot hen: “Onze zielen waren tevreden met de bezittingen verkregen door ongerechtigheid, maar zij kunnen niet voorkomen dat wij naar beneden gaan in de vlammen van de kwellingen van de hel.”
63.11 En daarna zullen hun gezichten worden gevuld met duisternis en schaamte, voor het aangezicht van de Zoon des mensen, en ze zullen verdreven worden van Hem. En het zwaard zal in hun midden verblijven, voor Zijn aangezicht.
63.12 En de Heer der heerscharen zegt: “Dit is de wet en het oordeel over de machtigen, de koningen, de verhevene, en voor degenen die beschikken over de droge grond in het aangezicht van de Heer der heerscharen.”
64.1 En ik zag andere wezens, verborgen op die plaats.
64.2 Ik hoorde de stem van de engel die zei: “ Dit zijn de engelen die naar beneden kwamen uit de hemel naar de aarde en onthulden wat geheim was aan de kinderen der mensen, waardoor de kinderen der mensen dwaalden, zodat zij begonnen met zonde.”
68.2 En op die dag antwoordde de heilige MichaĆ«ël Rafaël, en zei: “De Kracht van de Geest grijpt me aan en maakt dat ik sidder als gevolg van de hardheid van de uitspraak over de engelen. Wie kan de hardheid verdragen van dit oordeel, dat is uitgevoerd over hen die smelten van angst?”
68.3 Toen antwoordde de Heilige Michaël Raphaël weer, en zei tot hem: “Wie is hij, wiens hart niet verzacht is, en wiens geest niet is verstoord door dit woord van oordeel dat is uitgesproken tegen hen, over hen die zij geleid hebben als dit.”
68.4 Maar het geschiedde als hij stond voor het aangezicht des Heren der heerscharen, dat de heilige Michaël sprak als volgt tegen Rafaël: “Ik zal hier niet deelnemen aan hun deel onder het oog van de Heer, want de Heer der heerscharen is boos op hen, omdat ze handelden alsof ze goden waren.
68.5 Vanwege het verborgen oordeel dat zal komen over hen voor eeuwig en altijd, zal voor beide geen engel, noch een mens, hun bestemming ontvangen, maar zij krijgen alleen hun oordeel voor eeuwig en altijd.
69.1 En na deze uitspraak zal ik hen doen schrikken, en maak dat ze beven, want zij hebben aangetoond dat dit voor degenen is die wonen op het droge.”
69.2 En dit zijn de namen van de engelen: De eerste van hen is Semyaza, en de tweede Artaqifa, en de derde Armen, en de vierde Kokabiël, en de vijfde Turiël, en de zesde Ramiël, en de zevende Daniël, en de achtste Nuqaël, en de negende Baraqiël, en de tiende Azazel, en de elfde Armaros, de twaalfde Batriël, de dertiende Basasaël, de veertiende Ananel, de vijftiende Turiël, de zestiende Samsiël, de zeventiende Yetarel, de achttiende Tumiël, de negentiende Turiël, de twintigste Rumiël, en de eenentwintigste Ezazeël.
69.3 Dit zijn de hoofden van hun engelen, en de namen van de leiders van honderden, en hun leiders van vijftig, en hun leiders van tientallen.
69.4 De naam van de eerste is Jequn, dit is de rebel, die een dwaalspoor was voor alle kinderen van de heilige engelen, en hij bracht hen naar beneden op de droge grond, en leidde hen op een dwaalspoor door de dochters van de mensen.
69.5 En de naam van de tweede is Asbeël, die dit kwade plan suggereerde voor de kinderen van de heilige engelen, en hen leidde op een dwaalspoor, zodat zij hun lichaam bedierven met de dochters van de mensen.
69.6 En de naam van de derde is Gadreël, die is degene die alle dodelijke inblazingen deed bij de zonen van de mensen. En hij misleidde Eva. En hij toonde de wapens van de dood aan de kinderen der mensen, de schilden en de borstplaten, en het zwaard voor de moordenaar en al de wapens van de dood aan de zonen der mensen.
69.7 Van zijn hand zijn ze uitgegaan tegen degenen die op de droge grond woonden vanaf die tijd en in alle eeuwigheid.
69.8 En de naam van de vierde is Penemuël deze liet de kinderen der mensen het bittere en de zoete zien, en liet ze alle geheimen van hun wijsheid zien.
69.9 Hij leerde de mensen de kunst van het schrijven met inkt en papier, en daardoor zijn velen afgedwaald, van eeuwigheid tot eeuwigheid, tot aan deze dag.
69.10 Omdat de mensen niet waren gemaakt hiervoor, dat zij hun geloof zouden bevestigen met pen en inkt.
69.11 Omdat de mensen niet anders waren gemaakt dan de engelen, zodat ze rechtvaardig en zuiver kunnen blijven, en de dood, die alles vernietigt, hen niet zou hebben aangeraakt, maar door deze kennis worden ze vernietigd en door deze kracht vinden ze de dood.
69.12 En de naam van de vijfde is Kasdeyae, deze liet de kinderen der mensen al het kwade geluid horen van de geesten en van de demonen, en de inblazingen om het embryo aan te vallen in de baarmoeder, zodat een miskraam volgt. En de inblazingen die de ziel aanvalt: de beet van de slang. En de inblazingen die zich voordoen op de middag, en de zoon van de slang, die sterk is.
69.13 En dit is de taak van Kesbeël, de chef van de eed, die de eed liet zien aan de heiligen toen hij nog woonde in de hoge in glorie. En zijn naam is Beqa.
69.14 En deze vertelde de heilige Michaël dat hij hem de geheime naam zou laten zien, zodat zij die zullen vermelden in de eed, zodat zij alles laten zien aan de kinderen der mensen wat geheim is bevende voor die naam en eed.
69.15 En dit is de kracht van deze eed, want het is krachtig en sterk en hij plaatste deze eed, Akae, onder de hoede van de Heilige Michaël.
69.16 Dit zijn de geheimen van deze eed, en ze zijn sterk door deze eed, en de hemel werd verdeeld voordat de wereld werd geschapen, en voor altijd.
69.17 En daardoor werd de aarde gesticht op het water, en van de verborgen plekken van de bergen komen prachtige wateren, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.
69.18 Door middel van die eed werd de zee gemaakt, en als haar fundament, voor de tijd van woede, plaatste hij haar voor het zand, dat het niet verder zou gaan, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.
69.19 Door middel van die eed werden de diepten stevig, en ze staan en bewegen niet van hun plaats, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.
69.20 En door die eed voltooien de zon en de maan hun baan en wijken niet af van hun opdracht, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.
69.21 En door die eed voltooien de sterren hun baan, en hij noemt hun namen, en zij antwoorden Hem, vanaf de schepping van de wereld en voor altijd.
69.22 En ook de geesten van het water, van de winden, en van alle briesjes, en hun wegen, volgens alle groepen van de geesten.
69.23 En zij bezitten de opslagplaatsen van het geluid van de donder, en van het licht van de bliksem, en zij bezitten de opslagplaatsen van de hagel, en de vorst, en de opslagplaatsen van de mist, en de opslagplaatsen van de regen en dauw.
69.24 En al deze belijden en danken voor de Heer der heerscharen, zingen de lof met al hun kracht. En hun voedsel bestaat uit al hun dankzegging en geven zij dank, lof, en verheffen de naam van de Heer der heerscharen, voor eeuwig en altijd.
69.25 En deze eed is zo sterk over hen en ze worden erdoor bewaard en hun banen worden niet verstoord.
69.26 En zij hadden grote vreugde en zij zegenden, prezen en verheven, de naam van de Mensenzoon die was geopenbaard aan hen.
69.27 En hij zat op de troon van zijn heerlijkheid en het hele oordeel is gegeven aan de Zoon des mensen en hij zal ervoor zorgen dat de zondaars zullen verdwijnen en vernietigd worden van het aangezicht van de aarde.
69.28 En degenen die de wereld misleiden zullen worden gebonden in ketenen en worden afgesloten in de voorbereide-plaats van hun vernietiging, en al hun werken zullen verdwijnen van het aangezicht van de aarde.
69.29 En vanaf dan zal er geen corruptie meer zijn. Omdat de Zoon des mensen is verschenen, en zal zitten op de troon van zijn glorie, en alles wat kwaad was zal voorbijgaan en weggaan voor zijn aangezicht, en het woord van de Zoon van de mensen zal sterk zijn voor de Heer der heerscharen.
Dit is de derde toespraak van Henoch.