28 februari 2017 - door Derek Gilbert
Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 6 - Deel 7 - Deel 8 Deel 9 - Deel 10 - Deel 11 - Deel 12
In een vorig artikel in deze serie vermeldden wij een vreemde opmerking die God gemaakt heeft toen Hij Abraham een blik in de toekomst gaf:
"Maar ú zult in vrede tot uw vaderen heengaan; u zult in goede ouderdom begraven worden. De vierde generatie zal hier terugkeren, want de maat van de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol."
Genesis 15:15-16 (HSV)
De voor de hand liggende vragen die ons te binnen schiet: wie waren de Amorieten, en waarom was het tijdstip van de Exodus gekoppeld aan hun ongerechtigheid? Wat was hun ongerechtigheid? Wat konden ze hebben gedaan dat zo slecht was dat God het als een wegwijzer neerzette op de weg naar de openbaring? Wat het ook was, het kwaad van de Amorieten was legendarisch onder de Joden:
Toen sprak de HEERE door de dienst van Zijn dienaren, de profeten:
"Omdat Manasse, de koning van Juda, deze gruweldaden gedaan heeft, erger dan al wat de Amorieten gedaan hebben, die er vóór hem geweest zijn, ja, ook Juda door zijn stinkgoden heeft doen zondigen – daarom, zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zie, Ik ga onheil over Jeruzalem en Juda brengen, zodat bij ieder die het hoort, zijn beide oren zullen tuiten."
2 Koningen 21:10-12 (HSV)
Manasse was koning van Juda, ongeveer zevenhonderd jaar na de uittocht, bijna 1200 jaar nadat Abraham voor het eerst werd geroepen vanuit Ura, in de buurt van Haran. Wat de Amorieten ook deden, het was slecht.
De Amorieten waren ongelooflijk veerkrachtig. Ze hingen daar rond en domineerden voor lange tijd dat deel van de wereld waar mensen met elkaar hebben gevochten sinds de tijd van Nimrod. Ze waren Semitisch sprekende mensen die bijna het hele Nabije-Oosten bezet hadden tijdens de eerste helft van het 2e millennium v.Chr. Volgens de Bijbel stammen de Amorieten af van Noachs zoon, Cham, de nakomeling van Kanaän. Echter, hoewel de Cham wordt beschouwd als de voorvader van diverse Afrikaanse rassen, beelden de Egyptische kunstenaars de Amorieten meestal uit met lichte huid, blond haar en blauwe ogen.
De Amorieten werden voor het eerst genoemd in de Mesopotamische verslagen van ongeveer 2400 v.Chr., vlak vóórdat Sargon de Grote de stad Akkad omzette van een stadstaat naar een imperium. Ze waren bekend bij de Sumerische stad-bewoners als de MAR.TU, die in het algemeen gezien werden als onaangenaam, wreed en ongemanierd.
De MAR.TU kennen geen graan... De MAR.TU kennen geen huis of een stad, deze boeren uit de bergen... De MAR.TU die truffels opgraaft... die zijn knieën niet buigt (om het land te cultiveren), die rauw vlees eet, die geen huis heeft tijdens zijn leven, die niet wordt begraven na zijn dood. [1]
Geleerden hebben geen overeenstemming bereikt over waar de Amorieten vandaan kwamen. De teksten van Ebla verwijzen naar een Amorieten LU.GAL, of koning, genaamd Amuti, in de jaren 2300 v.Chr. Het Koninkrijk van de Amorieten, MAR.TUki in Sumerië, lijkt hen te hebben geplaatst in Syrië rond de Jebel Bishri, een berg op de westoever van de Eufraat, ongeveer 30 mijl ten westen van Deir ez-Zor. De berg van de Amorieten, genaamd Bašar in die dagen, was de locatie van een militaire overwinning geleid door de Akkadische koning Narām-Sîn, kleinzoon van Sargon de Grote, over een coalitie van Amorieten o.l.v. Rish-Adad, de heer van een kleine stad genaamd Apishal.
Bewijs ontdekt door een team van Finse onderzoekers dat begon te werken bij Jebel Bishri in 2000, blijkt het belangrijkste stedelijke centrum te zijn van MAR.TUki in het derde millennium voor Christus met bewijs dat Tuttul, een stad aan de Eufraat in de buurt de moderne stad Raqqa is. Tuttul werd gesticht in de 26e eeuw v. Chr. en was heilig voor Dagan, de oppergod van de lokale godenverering. Een tweede tempel van Dagan werd later gebouwd op Terqa, ten zuiden van Tuttul aan de Eufraat, ongeveer halverwege Mari, dicht in de buurt waar de Eufraat uit Syrië oversteekt naar Irak.
Dit leidt tot een grotere vraag: wat was precies de godsdienst van de Amorieten? Misschien dat dat enig licht kan werpen op de vraag waarom Yahweh hen wegdeed toen hij het verbond met Abraham sloot?
Te oordelen naar de persoonlijke namen in de vroegste verslagen, lijkt het alsof er oorspronkelijk slechts twee belangrijkste goden waren van de Amorieten — de maan-god, Ereah of Yarikh (waaruit Jericho, een centrum van maan-god aanbidden, zijn naam kreeg), en "de" god, El.
Dat moet interessant zijn voor wie iets van het Oude Testament heeft gelezen. Naast de naam van de oppergod van het Kanaänitische godenverering, was El een van de namen van de profeten die is toegepast op Yahweh. Vergeet niet dat El de enige naam was waarmee Jahweh bekend was aan Abraham, Isaak en Jakob. Dat is belangrijk, omdat ze leefden ten tijde dat de Amorieten het Nabije-Oosten controleerden.
Ondertussen genoot de maan-god, hoewel niet zo bekend als Satan, Ba'al of Marduk, een lange tijd als één van de meest invloedrijke goden van het Nabije-Oosten. Na de nederlaag bij Jericho, kwam Yarikh (Sîn voor de Akkadians, Nanna voor de Sumeriërs) opnieuw naar voren als de oppergod van Babylon, bijna duizend jaar later onder de laatste koning, Nabonidus (regeerde 556-539 voor Chr.). En je kunt er een sterke zaak van maken dat de maan-god vandaag zal leiden tot de grootste religie op de planeet binnen de volgende halve eeuw.
Hoe dan ook, aangezien ze de politieke controle over de regio's hadden overgenomen van eerst regerende Akkadians en de Sumeriërs na 2000 v. Chr., begonnen de Amorieten tot de goden van hun onderworpenen te adopteren. Een klassiek voorbeeld is het Amorieten hoofd, Šamši-Adad I. Zijn vader was Ila-kabkabu (eventueel "El is mijn ster"), die de koning van Terqa was geweest. Na een gedwongen vlucht naar Babylon tijdens het bewind van Narām-Sîn van Akkad, ging Šamši-Adad uiteindelijk terug naar huis; bracht de opvolger van Narām-Sîn ten val en werd de eerste Amorieten koning van Assyrië.
Šamši-Adad, wiens naam de stormgod van Aleppo bevat, noemde de zoon die hij op de troon van Mari zette, Yasmah-Adad, wiens gebied grensde aan Yamḥad (Aleppo). De zoon die het Akkadische deel van zijn rijk beheerste, heette Išme-Dagan. Beide namen betekenen "(godheid) hoort", maar vermoedelijk waren Adad en Dagan meer aanvaardbaar voor de onderwerpen van hun respectieve delen van het rijk dan de goden van de Amorieten zoals Ilu (El) of Ereah (Yarikh).
De Amorieten waren net zoals de latere Israëli's onderverdeeld in stammen. Tegen de tijd van Abraham waren de Amorieten verdeeld in twee hoofdgroepen — de Binū Yamina ("zonen van de rechterhand", of zuiderlingen) en de Binū Sim'al ("zonen van de linkerhand", of de Noorderlingen). De verdeling lijkt op basis te zijn van een oude overeenkomst over rechten van grazen: The Bensimalites namen hun kuddes naar de driehoek van de Khabur-rivier, in wat nu Noord-Syrië is, terwijl de Benjaminieten hun kudden lieten grazen in de gebieden van Yamḥad (Aleppo), Qatna, in de buurt van het hedendaagse Homs, en Amurru, de bergen van Noord Libanon naar het zuidoosten van Ugarit.
Ergens rond het einde van het derde millennium voor Christus is de Sumerische dynastie ingeklapt onder het gewicht van het opdringen van Amorieten-stammen en invasies vanuit Elam. Die eeuw begint ongeveer in 2000 v. Chr. en is wazig, een periode in de geschiedenis die we waarschijnlijk nooit zullen ontcijferen. Wanneer de mist optrekt rond 1900 v. Chr., vinden we de Amorieten terwijl ze bijna alle machtscentra in Mesopotamië en de Levant onder hun beheer hebben. Ze verspreiden zich vanaf hun traditionele thuisbasis op de steppen van Noord-Syrië en Irak, zo ver tot aan de Jordaan in het zuidwesten, en Zuid-Turkije in het noorden, en zo ver ten zuidoosten als een onbelangrijk dorpje aan de Eufraat wat binnenkort een belangrijke rol zal spelen in de wereldgeschiedenis — waarvan een aantal dingen nog niet is gebeurd.
Vanwege hun associatie met Jebel Bishri en de steppen van Syrië, ten westen van Sumer werd het Sumerisch woord voor Amorieten, MAR.TU, een synoniem voor de westerse windstreek, net als het Hebreeuwse verband tussen Mount Zaphon en tsaphon, in het noorden. Er was echter een ander gebied dat bezet was door de Amorieten. Ten noordoosten van het moderne Bagdad, rond de Diyala-riviervallei, was een stam van de Amorieten genaamd de Tidnim, Tidnum, of Tidanum die een belangrijke bron van problemen was voor de Sumeriërs, ten minste reeds in 2800 v.Chr. toen de eerste vermelding van een "hoofd" of "opzichter" van de stam is gevonden op Ur. (Echter, een van de pieken van de Jebel Bishri heette Jebel Diddi, of Berg Diddi, die afkomstig kan zijn van Didānum— dezelfde naam, verschillende transliteratie — zodat de stam eveneens geschiedenis heeft gemaakt)[2]
De Tidnum in het Noordoosten van Mesopotamië waren zo lastig dat de laatste Sumerische koningen van Ur een muur gebouwd hebben, misschien wel 280 km lang, van de Eufraat over de Tigris heen naar een plek langs de Diyala. Het project heette de slechte-mar-du murīq-tidnim, of "Amorieten-muur die de Tidnum tegenhoudt."
Het kan zijn meer een grenshek zijn dan een grote muur als van China-achtige structuur. De enige vermeldingen van de muur zijn de namen van de vierde en vijfde jaar van koning Šu-sin's regering, en er zijn al helemaal geen vermeldingen onder de stapels tabletten die opgenomen zijn van de zaken van de koning in Ur. Echter wat Šu-sin heeft gedaan, is de koppeling maken tussen de Amorieten, en de Tidanum. En dat is belangrijk.
Wie de Tidanum ook waren, ze werden duidelijk vereerd — eigenlijk geacht — door hun nakomelingen. Gebaseerd op teksten gevonden over het hele oude Nabije-Oosten, waren de Tidanum de voorouders van de heersende huizen van het oude Assyrische Koninkrijk van Šamši-Adad, het oude Babylonische rijk van Hammurabi de Grote en de koningen die Ugarit regeerden tot ongeveer 1200 v.Chr. Twee van de koningen in de lijn van Hammurabi omvatten een variant van de stammen-naam als theophorisch element (Ammi-ditana en Samsu-ditana), wat aangeeft dat de Tidanum, als ze al niet de goden waren, ten minste werden beschouwd als god-achtigen door hun nakomelingen.
De naam Tidanum en varianten daarvan — Tidinu, Titinu, Tidnim, Didanum, Ditanu, Datnim, Datnam — had een sterke militaire betekenis in het oude Mesopotamië. Een tekst van Ebla verwijst naar een ambtenaar met de naam Tidinu, als hoofd van de huurlingen aan de Hof van Ibrium, de krachtige vizier van koning Irkab-damu in de 24e eeuw v. Chr. Het blijkt dat sommige Amorieten de Sumerische koningen als soldaten dienden in het late 3e millennium v. Chr., en dat zij misschien zelfs deel hebben uitgemaakt van de koninklijke lijfweacht in Ur voor de koningen Shulgi en Šu-shin.
Maar de Tidanum werden ook afgebeeld als vijanden van Sumerië naast Anshan (Noordwest Iran) door Shulgi, die Ur regeerde gedurende bijna een halve eeuw, ergens rond 2100 v.Chr. Zijn zoon, Šu-sin, merkte een van de jaren van zijn bewind aan als het jaar waarin hij een coalitie versloeg van opstandige Tidnum en Ya'madium, een andere Amorieten-stam die in Oost-Mesopotamië leefde.
En toen eindelijk Ur viel rond 2004 v. Chr. waren de "Tidnumiten" een van de groepen die klaagden in een Lamentatie Over de vernietiging van Sumerië en Ur:
In Ur nam niemand de leiding over het voedsel, niemand nam de leiding over het water.
Wie (voorheen) verantwoordelijk was voor de voeding, stond uit de buurt van het eten, en had geen aandacht.
Wie (voorheen) verantwoordelijk was voor het water, stond uit de buurt van het water, en had geen aandacht.
Hieronder waren de Elamieten die ermee belast waren, slachters volgden in hun kielzog.
Daarbij namen de Halma-mensen, de "mannen van de bergen," gevangenen.
De Tidnumites maken dagelijks de doek om hun lendenen vaster...[3]
Dus wat is de betekenis van de Tidnum/Tidanu? Dat zullen we binnenkort zien.
Na de val van Ur, veranderen de dingen snel. Geleerden debateren nog steeds of de verandering kwam door verovering of door een geleidelijke assimilatie, maar binnen honderd jaar of zo hadden de Amorieten de controle overgenomen over elke grote politieke entiteit vanaf Kanaän tot aan zuidelijk Mesopotamië toe.
Honderd jaar daarna, in de vroege 18e eeuw v. Chr. kreeg een stadstaat van de Amorieten, die een kleine nederzetting was aan de Eufraat sinds ongeveer 2300 v.Chr., een ongelooflijke opkomst tot ze de dominante macht hadden in Mesopotamië — Babylon. Het werd zo invloedrijk dat mensen uit de tijd van Isaak en Jakob tot de dag van vandaag de regio Babylonia hebben genoemd in plaats van Sumerië.
Neem een moment om terug te denken aan Genesis 15:16: "de ongerechtigheid van de Amorieten is tot nu toe niet vol."
Nu, in het besef dat Babylon een synoniem is voor zonde, verdorvenheid en occulte goddeloosheid in de Bijbel, zelfs in de profetieën waaraan nog moet worden voldaan - dat werd opgericht door de Amorieten.
Er is geen etniciteit die "Babylonisch" is genoemd. Dat is hetzelfde als te zeggen dat deze auteur een etnisch Chicagoiet (Chicagonees?) is, gewoon omdat hij daar is geboren. Babylon was slechts de naam van een klein dorpje onder leiding van een ambitieuze Amorietenleider, Sumu-Abum genoemd. Hij en zijn volgende paar opvolgers namen niet eens de moeite om zichzelf "koning van Babylon" te noemen, een indicatie van hoe onbelangrijk het was in het begin. Het duurde meer dan honderd jaar voordat Hammurabi, de grootste koning van de Amorieten in geschiedenis, Babylon tot een regionale macht maakte.
Zoals met alle steden in Mesopotamië, had het dorp van Babylon een patroongod. Marduk was een tweederangs lid van de godenverering, totdat de Amorieten Babylon bekendheid gaven tijdens de 18e eeuw v. Chr. In de tweede helft van het 2e millennium v.Chr. was Marduk aangenomen in de bovenste positie in het Mesopotamische pantheon, ter vervanging van Enlil als de koning van de goden.
Marduks vroege karakter is duister. Naarmate Babylon in belang groeide, nam de god de trekken aan van andere leden van het pantheon, met name Enlil en Ea (de Akkadische naam voor Enki). Marduk werd beschouwd als de god van het water, vegetatie, oordeel en magie. Hij was de zoon van de god Ea en de godin Damkina, en zijn eigen echtgenote was Sarpanit, een moedergodin soms geassocieerd met de planeet Venus, en niet verrassend, met de godin Ishtar/Inanna.
Tegen de tijd van de Exodus was Babylon al bijna driehonderd jaar de dominante macht in Mesopotamië geweest. Het droeg met trots de traditie die de geheimzinnige zondvloedkennis overbracht aan de mensheid door de apkallu,, die als vis-mannen waren uit de abzu, vermoedelijk in staat tot het overleven van de overstromingen, of door Gilgamesj, die wordt vermeld op een cylinder als "meester van de apkallu".
Natuurlijk wisten de Hebreeën onder Mozes dat de kennis van de apkallu/Watchers verboden was, geheimen die niet bedoeld waren voor mensen om te weten. Het was de grote reden voor het oordeel over de Wachters, alsmede hun seksuele zonde van paring met de menselijke vrouwen. En deze kennis werd trots gevierd door de Amorieten-koningen en -priesters van Babylon.
Dit brengt ons terug bij de verovering van Kanaän: dat is waarom de koninkrijken van Sihon van Heshbon en Og van Basan kherem waren. En dat is waarom Mozes van zijn weg afging en zijn lezers de verbinding toonde tussen de Amorieten van Babylon en de Amorieten in het beloofde Land.
Hoe deed hij dat? Heb je je ooit afgevraagd waarom Mozes de moeite nam om dit kleine detail voor zijn rekening te nemen in de overwinning op Og?
Want alleen Og, de koning van Basan, was van de rest van de Refaïeten overgebleven. Zie, zijn bed was een bed van ijzer. Bevindt het zich niet in Rabbah van de Ammonieten? De lengte ervan is negen el, en de breedte vier el, gemeten naar de elleboog van een man.
Deuteronomium 3:8-11 (HSV)
Negen El bij vier El, dat is ruim 2,70 meter bij 1,20 meter! Dus Og was een reus, nietwaar? Nou... Nee, niet per se.
Ja, de Rephaim werden gekoppeld aan de Anakieten, de afstammelingen van de Nephilim. En traditie zegt dat Og een echt grote kerel was. Maar dat was niet het punt hier. Het schrijven van Mozes was naar een publiek dat bekend was met de beruchte occulte praktijken van Babylon.
Elk jaar tijdens de eerste nieuwe maan na de lente-zonnewende, werd in Babylon een Nieuwjaarsfestival gehouden genaamd akitu. Het was een viering van twaalf dagen in de cyclus van regeneratie, het begin van een nieuwe plantseizoen, en bevatte een herdenking van Marduks overwinning over Tiamat. De gehele viering vanuit het oogpunt van Yahweh was een lang ritueel voor de "nieuwe goden die onlangs waren gekomen" met daarbij allerlei losbandig gedrag.
Het hoogtepunt van het festival was de goddelijke vereniging of het heilige huwelijk, waar Marduk en zijn echtgenote, Sarpanit, zich terugtrokken in het bed van de cult binnen de Etemenanki, het Huis van de Stichting van de Hemel en Aarde, de grote ziggurat van Babylon. Hoewel de geleerden nog debateren of het heilige huwelijk daadwerkelijk werd uitgevoerd door de koning en een priesteres, het maakte niet uit voor Jahweh. Het idee dat een overvloedige oogst in het komende jaar afhing van de viering van de heilige rol van Marduk in een bed was weerzinwekkend.
Nu, hier is het belangrijkste punt: raad eens hoe groot Marduks bed was?
".. .negen cubits [de lengte] de zijkant, vier cubits [haar] front, het bed; de troon in front van het bed".[4]
Negen cubits bij vier cubits. Precies dezelfde afmetingen als het bed van Og. Dat is de reden waarom Mozes dat curieuse detail heeft opgenomen! Het was niet een verwijzing naar Og's lengte; Mozes ging ervoor dat zijn lezers begrepen dat de Amorieten koning Og, net zoals de Amorieten koningen van Babylon, gedragen werd op occulte tradities van voor zondvloed die naar de aarde waren gebracht door de Wachters.
En dat is waarom Og en zijn Amorieten bondgenoot Sihon kherem waren. Het was, en is nog steeds, ook vandaag, een geestelijke strijd.
Maar dat is niet alles. Oh, geenszins — er is veel meer wat we aan de erfenis van de Amorieten kunnen toevoegen. Laten we terug gaan naar onze discussie over die angstaanjagende stam, de Tidanu.
Een geleerde genaamd Amar Annus maakte een opschrikkende verbinding in 1999, die onopgemerkt is gebleven vooral, en meestal door de Bijbelgeleerden. Verschillende vorstenhuizen van de Amorieten, waaronder die van het oude Babylonische Koninkrijk, het oude Assyrische Koninkrijk, en de koningen van Ugarit, traceerden hun voorouders van Dedan, wier nakomelingen werden genoemd de Didanu, Tidanum en varianten daarvan.
Volgens Annus is dat de naam waarvan de Grieken het woord Titanen hebben afgeleid — de Titanen.[5]
Geloofde het Amorieten koningschap echt dat ze afstamden van de Titanen, de oude goden die hun opstand tegen God op de berg Hermon planden in het schemerige, verre verleden? Ja, het lijkt erop.
Gezien de bestaande banden tussen de Amorieten, de Rephaim/Nephilim, de Titanen/Wachters en de kennis van de zondvloed van de Wachters die ze terugbrachten in de wereld door het Koninkrijk van de Amorieten van Babylon, komt deze speculatie niet zomaar uit de lucht vallen.
Volgende keer: God versus de Titanen
Notities
1. Chiera, Edward & Kramer, Samuel Noah & University of Pennsylvania. University Museum. Babylonian Section. (1934). Sumerian Epics and Myths, Chicago, Ill : The University of Chicago Press, Plate nos. 58 and 112.
2. Bodi, Daniel. “Is There a Connection Between the Amorites and the Arameans?”, Aram 26:1 & 2 (2014), p. 385.
3. Pritchard, James B., editor. 1958. The Ancient Near East: Volume I, An Anthology of Texts and Pictures, p. 616. Princeton, New Jersey: Princeton University Press.
4. Veijola, Timo. “King Og’s Iron Bed (Deut 3:11): Once Again,” Studies in the Hebrew Bible, Qumran, and the Septuagint (ed. Peter W. Flint et al.; VTSup 101; Leiden/Boston: Brill, 2003) p. 63.
5. Annus, Amar. “Are There Greek Rephaim? On the Etymology of Greek Meropes and Titanes,” Ugarit-Forschungen 31 (1999), pp. 13-30.
Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 6 - Deel 8 - Deel 9 - Deel 10 - Deel 11 Deel 12