DEEL 18: HENOCH, DE WACHTERS EN DE VERGETEN MISSIE VAN JEZUS CHRISTUS - Vroeg-christelijke geschriften en schrijvers
4 april 2023 - door SkyWatch Editor
Deel 1 - Deel 2 - Deel 3 - Deel 4 - Deel 5 - Deel 6 - Deel 7 - Deel 8 - Deel 9 - Deel 10 - Deel 11 - Deel 12 - Deel 13 - Deel 14 - Deel 15 - Deel 16 - Deel 17
Beschouwden de discipelen van de Heer en de vroege kerkvaders het Boek van Henoch als een heilig geschrift? Laten we het bewijs eens bekijken.
De brief van Barnabas
Deze oude brief is wellicht de vroegste christelijke bron die materiaal uit 1 Henoch aanhaalt als Schriftuur. Nickelsburg schrijft:
De auteur van de Brief van Barnabas, die ca. 135-38 v. Chr. schreef, waarschijnlijk in Egypte, parafraseert 1 Henoch 89:56,60,66-67 met betrekking tot de verwoesting van de tempel, waarbij hij zijn bron introduceert met de formule: "Want de Schrift zegt" (λέγει γὰρ ἡ γραφή, 16:5). Ter ondersteuning van de notie van een nieuwe tempel citeert hij losjes 1 Henoch 91:13, waarbij hij het opnieuw als Schrift introduceert ("Want er staat geschreven," γέγραπται γάρ, 16:6).[i]
Justin Martyr
Justin Martyr's Tweede Apologie, geschreven tussen 148-161 na Christus, gaat uit van het verhaal van de Wachters - dat zij samenleefden met menselijke vrouwen en de mensheid verboden kennis leerden. Justin houdt hen daarom verantwoordelijk voor de verspreiding van de slechtheid onder de mensheid. Justin "erkent de parallel tussen het verhaal van de Wachters en de Griekse mythen over de amours van de goden."[ii] Dit is van belang omdat Justin duidelijk de Joodse versie (d.w.z. 1 Henoch) superieur acht in zijn waarheidsgehalte. Het advies suggereert dat Justin 1 Henoch als geïnspireerd beschouwde, maar we kunnen er niet zeker van zijn omdat het in zijn werk niet als Schrift wordt geciteerd.
Irenaeus
Irenaeus was de bisschop van Lyon. Hij leefde rond 130-200 na Christus. Uit zijn geschriften blijkt duidelijk dat hij 1 Henoch tot op zekere hoogte kende en de juistheid van het verhaal van de Wachter aanvaardde. Interessant is wat hij zegt in het tiende hoofdstuk van Irenaeus Tegen Ketterijen (sec. 1):
De Kerk, hoewel verspreid over de hele wereld, zelfs tot aan de uiteinden van de aarde, heeft van de apostelen en hun discipelen dit geloof ontvangen: [Zij gelooft in één God, de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde en zee en alles wat daarin is; en in één Christus Jezus, de Zoon van God, die voor ons heil mens geworden is; en in de Heilige Geest, die door de profeten de bedelingen van God verkondigde, en de opkomsten, en de geboorte uit een maagd, en het lijden, en de opstanding uit de doden, en de hemelvaart in het vlees van de geliefde Christus Jezus, onze Heer, en zijn [toekomstige] manifestatie uit de hemel in de glorie van de Vader "om alle dingen in één te verzamelen, "en om alle vlees van het gehele menselijke geslacht opnieuw op te wekken, opdat voor Christus Jezus, onze Heer, en God, en Redder, en Koning, naar de wil van de onzichtbare Vader, "elke knie zich zou buigen, van alles wat in de hemel, en alles wat op de aarde, en alles wat onder de aarde is, en dat elke tong Hem zou belijden"8 , en dat Hij een rechtvaardig oordeel zou uitspreken over allen; opdat Hij de "geestelijke goddelozen" en de engelen die overtreden hebben en afvallig zijn geworden, samen met de goddelozen, de onrechtvaardigen, de goddelozen en de profanen onder de mensen, in het eeuwige vuur stuurt; Maar Hij kan, in de uitoefening van Zijn genade, onsterfelijkheid verlenen aan de rechtvaardigen en heiligen en aan hen die Zijn geboden hebben onderhouden en in Zijn liefde hebben volhard, sommigen vanaf het begin [van hun christelijke weg] en anderen vanaf [de datum van] hun berouw, en hen met eeuwige heerlijkheid omringen. [iii]
VanderKam merkt over deze passage op:
Het is niet onmogelijk dat Irenaeus, in de formulering van zijn regels over de engelen, denkt aan 2 Pet[rus] 2:4 en Judas 6, maar de taal die hij gebruikt geeft hun vocabulaire niet erg nauw weer. Er is echter enige verbale gelijkenis met 1 Henoch..... Als lrenaeus hier het verhaal van de Wachter weergeeft, schrijft hij het toe aan de inspiratie van de Heilige Geest op de profeten en neemt het op in een korte verklaring van het christelijk geloof die door de verspreide kerken wordt gedeeld.[iv]
Tertullianus
Tertullianus was een vroeg-christelijke schrijver uit Carthago (ca. 155-240 na Christus). Hij is beroemd (of berucht) omdat hij de trouwste verdediger was van de inspiratie van 1 Henoch. Bijvoorbeeld, in zijn Over het uiterlijk van vrouwen, Boek I, hoofdstuk III, noemt hij 1 Henoch "Schriftuur" en verdedigt hij de status ervan aan de hand van 2 Timotheüs 3:16:
Het is mij bekend dat het Schriftgedeelte van Henoch, dat deze volgorde (van handelen) aan de engelen heeft toegekend, door sommigen niet wordt geaccepteerd, omdat het ook niet in de Joodse canon is opgenomen. Ik neem aan dat zij niet dachten dat het, omdat het vóór de zondvloed was gepubliceerd, die wereldwijde ramp, de afschaffer van alle dingen, veilig had kunnen overleven. Als dat de reden is om het te verwerpen, laat hen dan in herinnering brengen dat Noach, de overlevende van de zondvloed, de achterkleinzoon was van Henoch zelf; en hij had natuurlijk gehoord en onthouden, door huiselijke bekendheid en erfelijke overlevering, over de "genade in de ogen van God" van zijn eigen overgrootvader, en over al zijn predikingen; aangezien Henoch geen andere opdracht aan Methusalem had gegeven dan dat hij de kennis daarvan zou doorgeven aan zijn nageslacht. Noach zou dus ongetwijfeld geslaagd zijn in het beheer van zijn prediking, of, als het anders was geweest, zou hij niet hebben gezwegen over de beschikking van God, zijn Bewaarder, en over de heerlijkheid van zijn eigen huis.
Als (Noach) deze (conservatieve macht) niet langs zo'n korte weg had gehad, zou er (nog) deze (overweging) zijn om onze bewering van (de echtheid van) dit Schriftgedeelte te rechtvaardigen: hij zou het ook hebben kunnen vernieuwen, onder de inspiratie van de Geest, nadat het door het geweld van de zondvloed was vernietigd, zoals, na de verwoesting van Jeruzalem door de Babylonische bestorming ervan, elk document van de Joodse literatuur algemeen wordt aanvaard te zijn hersteld door Ezra.
Maar aangezien Henoch in hetzelfde geschrift ook over de Heer heeft gepredikt, moet door ons helemaal niets worden verworpen wat op ons betrekking heeft; en wij lezen dat "elke Schrift, geschikt voor de opbouw, goddelijk geïnspireerd is". Door de Joden lijkt het nu misschien om die (eigenlijke) reden verworpen, net als alle andere (delen) bijna die over Christus vertellen. Dit feit is natuurlijk ook niet wonderbaarlijk, dat zij sommige Schriften die spraken over Hem, die zij zelfs in persoon, sprekend in hun tegenwoordigheid, niet mochten aannemen. Aan deze overwegingen wordt toegevoegd het feit, dat Henoch een getuigenis bezit in de apostel Judas.[v]
In zijn verhandeling over afgoderij bespreekt Tertullianus bepaalde feesten en gebruiken van christenen (b.v. het versieren van deuren met lampen en kransen) die hij afgodisch acht. Om zijn gelijk te halen citeert Tertullianus het werk van Henoch als een product van de Heilige Geest:
Maar "laat uw werken schitteren", zegt Hij; maar nu schitteren al onze winkels en poorten! Je vindt tegenwoordig meer deuren van heidenen zonder lampen en lauwerkransen dan van christenen. Hoe staat het met dat soort ceremonie? Als het om de eer van een afgod gaat, dan is de eer van een afgod ongetwijfeld afgoderij. Als het om een mens gaat, moeten we opnieuw bedenken dat alle afgoderij omwille van de mens is; laten we opnieuw bedenken dat alle afgoderij een verering van mensen is, omdat men het er zelfs onder de aanbidders over eens is dat de goden van de volkeren vroeger mensen waren; en het maakt dus geen verschil of die bijgelovige hulde wordt gebracht aan mensen van vroeger of van nu. Afgoderij wordt veroordeeld, niet vanwege de personen die ter verering worden opgevoerd, maar vanwege de gebruiken ervan, die betrekking hebben op demonen. "Wat van Caesar is, moet aan Caesar worden gegeven." Het is voldoende dat Hij daar tegenover stelt, "en aan God de dingen die van God zijn." Welke dingen zijn dan van Caesar? Die, waarover men toen overleg pleegde, of de belasting aan Caesar moest worden betaald of niet. En toen Hij hoorde dat het van Caesar was, zei Hij: "Geef aan Caesar wat van Caesar is, en wat van God is aan God", dat wil zeggen: het beeld van Caesar, dat op de munt staat, aan Caesar, en het beeld van God, dat op de mens staat, aan God. Wat zal anders van God zijn, als alles van Caesar is? "Dan," zegt u, "zijn de lampen voor mijn deuren, en de lauweren op mijn posten een eer voor God?" Ze zijn er natuurlijk, niet omdat ze een eer zijn voor God, maar voor hem die geëerd wordt in Gods plaats door ceremoniële observaties van dat soort, voor zover het duidelijk is, behalve de religieuze prestaties, die in het geheim aan demonen toebehoren. Want we zouden er zeker van moeten zijn, als er mensen zijn die het door onwetendheid van deze wereldliteratuur ontgaat, dat er bij de Romeinen zelfs goden van ingangen zijn; Cardea (Scharnier-godin), genoemd naar scharnieren, en Forculus (Deur-god) naar deuren, en Limentinus (Drempel-god) naar de drempel, en Janus zelf (Poort-god) naar de poort: en natuurlijk weten we dat, hoewel namen leeg zijn en heersen, toch, wanneer ze in bijgeloof zijn neergedaald, demonen en elke onreine geest ze voor zichzelf grijpen, door de band van toewijding. Anders hebben demonen individueel geen naam, maar zij vinden daar een naam waar zij ook een teken vinden. Ook bij de Grieken lezen wij van Apollo Thyræus, d.w.z. van de deur, en de Antelii, of Anthelii, demonen, als voorzitters van de ingangen. Deze dingen heeft de Heilige Geest dus van den beginne voorzien, door de oude profeet Henoch voorgezegd, dat zelfs ingangen in bijgelovig gebruik zouden komen.[vi]
KIJKEN! DR. HEISER LEGT HET "OMKEREN VAN HERMON" UIT
Origenes
Origenes (ca. 184-254 na Christus) was een vroeg-christelijke geleerde, geboren in Alexandrië, Egypte. Zoals VanderKam opmerkt: "In de geschriften van Origenes vindt men evoluerende houdingen over het Boek Henoch, en deze volgen chronologische lijnen. Hij zinspeelt op het boek in vier van zijn geschriften, die alle vrij nauwkeurig kunnen worden gedateerd op specifieke fasen in zijn carrière."[vii] Op een gegeven moment beschouwt Origenes de geschriften van Henoch (1 Henoch) als "authentieke producten van de patriarch en haalt ze aan als Schriftuur; hij geeft echter ook aan dat anderen in de kerk deze mening niet zijn toegedaan."[viii]
De erkenning dat sommigen in de kerk 1 Henoch niet als gezaghebbend omarmden komt later in Origenes' werken naar voren. Geleerden zijn het er niet over eens of Origenes op latere leeftijd zijn mening over 1 Henoch veranderde. Nickelsburg schrijft:
Tenslotte moet men Origenes' bewering dat de kerken de boeken van Henoch niet als goddelijk aanvaarden in overweging nemen. Deze sterkste van Origenes negatieve uitspraken over Henoch lijkt geen ontwikkeling van Origenes eerdere ambivalentie, maar een erkenning van een feit, een van de vele argumenten die Origenes gebruikt om zijn doel te dienen. Aangezien zijn tegenstander materiaal uit Henoch aanhaalt, benadrukt Origenes de twijfelachtige status van het boek "in de kerken". Tegelijkertijd geven de woorden van Celsus aan dat de verhalen over de wachters bekend waren en doorgegeven werden in de christelijke gemeenschappen....
Ik concludeer het volgende. Origenes kende delen van 1 Henoch (het Boek van de Wachters, het Boek van de Luminaries, en waarschijnlijk het Boek van de Parabels) goed genoeg om af en toe een passage te citeren, te parafraseren en samen te vatten, en om Celsus' verkeerde voorstelling van het materiaal te herkennen. Origenes beschouwde de teksten als authentiek en Henoch als een profeet, wiens geschriften de "Schrift" waren. Af en toe haalde hij het boek aan, citeerde een passage en exegetiseerde het zelfs, om zijn exegese van een bijbelse tekst te ondersteunen of om een punt te maken dat hij niet op een bijbelse tekst kon of wilde baseren. Tegelijkertijd erkende hij dat de Henochische geschriften niet algemeen als Schrift werden aanvaard, en soms investeerde hij, met het oog op het mogelijke scepticisme van zijn lezers, niet veel in de bewijskracht van deze teksten.[ix]
De datering en het handschriftelijk bewijs voor 1 Henoch en het Boek der Reuzen
De datering van 1 Henoch
De eerste Henoch zoals wij die nu kennen is eigenlijk een samengesteld literair werk waarvan de delen gedateerd kunnen worden in verschillende perioden. Deze bepaling is gebaseerd op intern bewijsmateriaal (bijv. historische verwijzingen in 1 Henoch) en taalkundige kenmerken. Met de ontdekking van fragmenten van 1 Henoch tussen de Dode Zee-rollen in Qumran en intensievere kritische studie van de Ethiopische versie van het boek (de enige complete versie van alle 108 hoofdstukken), is de huidige consensus dat wat wij kennen als 1 Henoch een samenstelling is van zeven afzonderlijke gecomponeerde werken die dateren van tenminste de tweede eeuw voor Christus en die compleet waren tegen het einde van de eerste eeuw na Christus.
Het Boek van de Wachters (hoofdstukken 1-36)
Het Boek der Parabels (hoofdstukken 37-71)
Het Boek der Luminaries (hoofdstukken 72-82)
De droomvisioenen (hoofdstukken 83-90)
De brief van Henoch (hoofdstukken 92-105)
De geboorte van Noach (hoofdstuk 106-107)
Een ander hoofdstuk van Henoch (hoofdstuk 108)
De datering in de tweede eeuw voor Christus vertegenwoordigt de zekere datum van het Aramese Qumran materiaal. Bijgevolg is het duidelijk dat het boek ouder is dan de fragmenten van de boekrollen. Omdat het boek een duidelijk voorbeeld is van het apocalyptische genre dat algemeen bekend is in de joodse literatuur van de tweede tempel, zijn de meeste geleerden er gerust in om de datering van belangrijke delen van 1 Henoch nog een eeuw op te schuiven.
Manuscripten van 1 Henoch
In mijn inleiding op 1 Henoch voor de digitale Griekse Pseudepigrapha database van mijn werkgever heb ik de manuscript- en taalsituatie van 1 Henoch als volgt samengevat:
Bijna alle belangrijke delen van 1 Henoch komen voor in Aramees materiaal uit Qumran. Het wordt daarom waarschijnlijk geacht dat de oorspronkelijke composities in het Aramees zijn geschreven. Sommige geleerden beweren echter dat de oorspronkelijke taal Hebreeuws was. Weer anderen suggereren dat het werk zowel in het Hebreeuws als in het Aramees is geschreven, zoals het canonieke boek Daniël. Aangezien de auteur van het pseudepigrafische boek Jubilee zich duidelijk baseert op 1 Henoch en het eerste dateert uit minstens 170 v.C., moet het Aramese 1 Henoch dateren van vóór 170 v.C. De Griekse versie van 1 Henoch is ouder dan de eerste eeuw na Christus, aangezien het wordt geciteerd in de nieuwtestamentische brief van Judas (14, 15). De Griekse tekst van 1 Henoch is afkomstig uit verschillende manuscripten. De Chester Beatty papyrus (4e eeuw) en de Akhmim papyrus (6e eeuw) bewaren samen ongeveer vijfentwintig procent van het boek. De Chronographia van de Byzantijnse kroniekschrijver George Syncellus (ca. 800 a.d.) bewaart ook twee lange passages. Een aantal vroege kerkvaders citeert gunstig uit 1 Henoch, en Clement van Alexandrië, Tertullianus, Origenes en Augustinus beschouwden het werk allemaal als geschreven door de bijbelse persoon. Op grond van de bestaande gegevens kan het werk alleen met enige zekerheid worden gedateerd in de 2e eeuw voor Christus, hoewel sommige fragmenten uit Qumran een eeuw eerder kunnen zijn. De auteur is onbekend, maar kan op enigerlei wijze verbonden zijn geweest met de Qumran gemeenschap.[x]
Nickelsburg, in zijn monumentale wetenschappelijke commentaar op 1 Henoch, beoordeelt de situatie op een vergelijkbare manier:
Sinds de Ethiopische versie van 1 Henoch aan het begin van de negentiende eeuw voor het eerst in het Westen werd geïntroduceerd, hebben geleerden bijna universeel erkend dat de Ethiopische versie is afgeleid van een Griekse vertaling van een Semitisch origineel, hoewel ze erover hebben gedebatteerd of dat origineel in het Hebreeuws of Aramees was. De ontdekking van de Aramese versies van Henoch uit Qumran maakt het vrijwel zeker dat het Aramees de taal was waarin de hoofdstukken 1-36, het Boek der Giganten, zijn geschreven. 1-36, het Boek der Giganten, en de hoofdstukken 72-107 werden gecomponeerd. 72-107 werden gecomponeerd, hoewel de auteurs gebruik kunnen hebben gemaakt van Hebreeuwse bronnen.[xi]
Wat de Engelse vertalingen van dit materiaal betreft, dat is een zeer recente ontwikkeling. Zoals ik elders heb opgemerkt:
Veel eer voor de moderne kennis van 1 Henoch moet gaan naar de Schotse reiziger J. Bruce, die in 1773 drie manuscripten van het werk naar Europa bracht. Het duurde echter tot 1821 voordat Richard Laurence het hele boek in het Engels vertaalde. Laurence was ook de eerste die de Ethiopische tekst publiceerde (1838).[xii]
Het boek der reuzen
Het Boek der Reuzen is geen onderdeel van 1 Henoch. Het materiaal in het Boek der Giganten overlapt de inhoud van 1 Henoch in veel opzichten. Het is in feite, zoals Nickelsburg opmerkt, "een uitbreiding van het materiaal in 1 Henoch 6-16."[xiii] Het boek is bekend uit Qumran uit negen fragmentarische Aramese manuscripten die zijn gepubliceerd met de rest van de Dode Zee Rollen. Nickelsburg legt uit:
De tekst heeft duidelijk betrekking op delen van 1 Henoch. Het meest duidelijke raakpunt is het verhaal in hfdst. 6-11, dat gaat over de gewelddadige daden van de reuzen en hun verwoesting van de aarde. Maar wat in dat verhaal in een paar zinnen kernachtig wordt verteld (7:2-6; 9:9; 10:9-10) wordt nu uitgebreid toegelicht. De figuren van de reuzen komen tot leven. Ze hebben namen, ze hebben dromen, ze piekeren erover, discussiëren erover en proberen ze te laten uitleggen. In verschillende van deze opzichten herinneren zij aan de verhalen over hun vaders, de wachters, niet alleen in hoofdstuk 6, maar ook in 12:1-13. 6, maar ook in 12:1-13:8, waar de wachters interactie hebben met Henoch de schriftgeleerde, en hem verzoeken tussenbeide te komen met de goddelijke Rechter..... De fragmentarische staat van de Qumran mss. verhindert bepaalde conclusies over de precieze relatie van dit werk tot onderdelen van 1 Henoch.... De codicologische relatie tussen het Boek der Giganten en (delen van) 1 Henoch is onzeker. Niettemin moeten de negen grote delen van dit werk bij Qumran in aanmerking worden genomen bij de beoordeling van het belang van dit mythische materiaal in het leven van de mensen die de teksten die in de grotten bij de Dode Zee werden gedeponeerd, invoerden, kopieerden en lazen.[xiv]
Wetenschappelijke bibliografie over 1 Henoch en het Boek der Reuzen
Vanwege de populariteit van 1 Henoch zijn er online een aantal boeken en studies beschikbaar die de aandacht trekken van degenen die geïnteresseerd zijn in het bestuderen van dit belangrijke werk. Deze bronnen variëren van amateuristisch tot belachelijk. Wat volgt zijn de beste academische bronnen voor de studie van 1 Henoch en het verwante Boek der Giganten. Deze bronnen zijn gemaakt door geleerden en worden gebruikt door geleerden. Deze bibliografie kan worden opgenomen in de bronnen in voetnoten, maar dit is geen lijst van alle bronnen die in voetnoten voorkomen. Zie de voetnoten voor specifieke bronnen over de inhoud die in de respectieve hoofdstukken wordt behandeld.
Vertalingen en kritische tekstuitgaven
James Barr, "Aramees-Griekse aantekeningen over het Boek Henoch I," Journal of Semitic Studies 23 (1978) 184-98.
James Barr, "Aramees-Griekse aantekeningen over het Boek van Henoch II," Journal of Semitic Studies 24 (1979) 179-192.
Matthew Black, The Book of Enoch or 1 Enoch: A New English Edition with Commentary and Textual Notes in Consultation with James C. VanderKam (SVTP 7; Leiden: Brill, 1985).
Matthew Black, Apocalypsis Henochi Graece (Pseudepigrapha Veteris Testamenti Graece 3; Leiden: Brill, 1970).
1. H. Charles, The Book of Enoch, or 1 Enoch: Translated from the Editor's Ethiopic Text, and edited with the introduction notes and indexes of the first edition wholly recast, enlarged and rewritten; together with a reprint from the editor's text of the Greek fragments (Oxford: Clarendon, 1912).
2. H. Charles, "Book of Enoch," The Apocrypha and Pseudepigrapha of the Old Testament, volume 2 (ed. R. H. Charles; Oxford: Clarendon, 1913) 163-281.
Ephraim Isaac, "1 (Ethiopic Apocalypse of) Enoch," in Old Testament Pseudepigrapha, vol 1 (ed. James H. Charlesworth; Garden City, N. Y.: Doubleday, 1983-85) 5-89.
Michael A. Knibb, The Ethiopic Book of Enoch: A New Edition in the Light of the Aramaic Dead Sea Fragments (2 delen; Oxford: Clarendon, 1978).
Michael A. Knibb, "1 Enoch," in The Apocryphal Old Testament (ed. H. F. D. Sparks; New York: Oxford University Press, 1984) 169-319.
T. Milik, De boeken van Henoch: Aramaic Fragments of Qumrân Cave 4 (Oxford: Clarendon, 1976).
George W.E. Nickelsburg en James C. VanderKam, 1 Henoch: A New Translation; Based on the Hermeneia Commentary (Fortress Press, 2004). Dit is de beste en meest recente Engelse vertaling van 1 Henoch.
Michael Sokoloff, "Notes on the Aramaic Fragments of Enoch from Qumran Cave 4," Maarav 1 (1978-79) 197-224.
Loren Stuckenbruck, The Book of Giants from Qumran: Text, Translation, and Commentary (Texte und Studien zum antiken Judentum 63; Tübingen: Mohr Siebeck, 1997).
Loren Stuckenbruck, Portions of the Book of Giants in Discoveries in the Judaean Desert 36 (Oxford: Clarendon, 2000), 8-94.
Charles C. Torrey, "Notes on the Greek Texts of Enoch," Journal of the American Oriental Society 62 (1942) 52-60.
James C. VanderKam, "The Textual Base for the Ethiopic Translation of 1 Enoch," in Working with No Data: Studies in Semitic and Egyptian Presented to Thomas O. Lambdin (ed. D. M. Golomb; Winona Lake, Ind.: Eisenbrauns, 1987) 247-62.
Commentaren, monografieën en tijdschriftartikelen
William Adler, Time Immemorial: Archaic History and Its Sources in Christian Chronography from Julius Africanus to George Syncellus (Dumbarton Oaks Studies 26; Washington, D.C.: Dumbarton Oaks Research Library and Collection, 1989).
Amar Annus, "On the Origin of Watchers: A Comparative Study of the Antediluvian Wisdom in Mesopotamian and Jewish Traditions," Journal for the Study of the Pseudepigrapha 19:4 (2010): 277-320.
Angela Kim Harkins, Kelley Coblentz Bautch, en John C. Endres, eds., The Watchers in Jewish and Christian Traditions (Minneapolis: Fortress Press, 2014).
Martha Himmelfarb, "A Report on 1 Enoch in the Rabbinic Literature," in Society of Biblical Literature Seminar Papers 18, 2 vols (ed. Paul J. Achtemeier; Missoula, Mont.: Scholars Press, 1978) 1:259-69.
Jack P. Lewis, A Study of the Interpretation of Noah and the Flood in Jewish and Christian Literature (Leiden: Brill, 1968).
George W. E. Nickelsburg, "1 Henoch and Qumran Origins: The State of the Question and Some Prospects for Answers," in Society of Biblical Literature Seminar Papers 25 (ed. Kent Harold Richards; Atlanta: Scholars Press, 1986) 341-60.
George W. E. Nickelsburg, 1 Henoch: A Commentary on the Book of 1 Enoch (Hermeneia-a Critical and Historical Commentary on the Bible; red. Klaus Baltzer; Minneapolis, MN: Fortress, 2001).
George W. E. Nickelsburg en James C. VanderKam, 1 Henoch 2: Een commentaar op het boek 1 Henoch, hoofdstukken 37-82 (Hermeneia-a Critical and Historical Commentary on the Bible; red. Klaus Baltzer; Minneapolis, MN: Fortress, 2012).
George W. E. Nickelsburg, "Scripture in 1 Enoch and 1 Enoch as Scripture," in Texts and Contexts: Biblical Texts in Their Textual and Situational Contexts: Essays in Honor of Lars Hartman (red. Tord Fornberg en David Hellholm; Oslo: Scandinavian University Press, 1995) 333-54.
Annette Yoshiko Reed, Fallen Angels and the History of Judaism and Christianity (Cambridge University Press, 2005).
John C. Reeves, Jewish Lore in Manichaean Cosmology: Studies in the Book of Giants Tradition (Monographs of the Hebrew Union College 14; Cincinnati: Hebrew Union College Press, 1992).
Michael E. Stone, "The Book of Enoch and Judaism in the Third Century B.C.E.," Catholic Biblical Quarterly 40 (1978) 479-92.
James C. VanderKam, "1 Henoch, Enochic Motifs, and Enoch in Early Christian Literature," in The Jewish Apocalyptic Heritage in Early Christianity (ed. James C. VanderKam en William Adler; Compendia rerum iudaicarum ad Novum Testamentum 3/4; Minneapolis: Fortress Press, 1996) 32-101.
James C. VanderKam, Henoch: A Man for All Generations (Columbia, S.C.: University of South Carolina Press, 1995).
James C. VanderKam, Enoch and the Growth of an Apocalyptic Tradition (Catholic Biblical Quarterly Monograph Series 16; Washington, D.C.: Catholic Biblical Association of America, 1984).
James C. VanderKam, "Some Major Issues in the Contemporary Study of 1 Enoch: Reflections on J. T. Milik's The Books of Enoch: Aramaic Fragments of Qumrân Cave 4," Maarav 3 (1982) 85-97.
Pieter G. R. de Villiers, ed., Studies in 1 Enoch and the New Testament (= Neotestamentica 17; Stellenbosch: University of Stellenbosch Press, 1983).
Archie T. Wright, The Origin of Evil Spirits: The Reception of Genesis 6.1-4 in Early Jewish Literature (Tübingen: Mohr-Siebeck, 2005).
Wij hopen dat u van deze serie hebt genoten en voor degenen die op zoek zijn naar diepere inzichten uit de lessen van Dr. Michael Heiser over het Boek Henoch en zijn rol in de theologie van het Oude en Nieuwe Testament bevelen wij de onderstaande verzameling aan.
Eindnoten:
[i] George W. E. Nickelsburg, 1 Henoch: A Commentary on the Book of 1 Enoch (ed. Klaus Baltzer; Hermeneia-a Critical and Historical Commentary on the Bible; Minneapolis, MN: Fortress, 2001) 87.
[ii] Nickelsburg, 1 Henoch, 87-88.
[iii] Irenaeus van Lyon, "Irenaeus against Heresies," in The Apostolic Fathers with Justin Martyr and Irenaeus (ed. Alexander Roberts, James Donaldson, and A. Cleveland Coxe; vol. 1; The Ante-Nicene Fathers; Buffalo, NY: Christian Literature Company, 1885) 1330-331.
[iv] VanderKam, "1 Henoch, Enochic Motifs, and Enoch in Early Christian Literature," 43.
[v] Tertullianus, "On the Apparel of Women," in Fathers of the Third Century: Tertullianus, Part Fourth; Minucius Felix; Commodianus; Origenes, Parts First and Second (ed. Alexander Roberts, James Donaldson, and A. Cleveland Coxe; trans. S. Thelwall; vol. 4; The Ante-Nicene Fathers; Buffalo, NY: Christian Literature Company, 1885) 415-16.
[vi] Tertullianus, "On Idolatry," in Latin Christianity: Its Founder, Tertullian (ed. Alexander Roberts, James Donaldson, and A. Cleveland Coxe; trans. S. Thelwall; vol. 3; The Ante-Nicene Fathers; Buffalo, NY: Christian Literature Company, 1885), 370-71.
[vii] VanderKam, "1 Henoch, Enochic Motifs, and Enoch in Early Christian Literature," 54.
[viii] Nickelsburg, 1 Henoch, 90.
[ix] Ibid., 92.
[x] Ken Penner en Michael S. Heiser, Old Testament Greek Pseudepigrapha with Morphology (Bellingham, WA: Lexham Press, 2008).
[xi] George W. E. Nickelsburg, 1 Henoch: A Commentary on the Book of 1 Enoch (ed. Klaus Baltzer; Hermeneia-a Critical and Historical Commentary on the Bible; Minneapolis, MN: Fortress, 2001), 9. Nickelsburgs voetnoot aan het eind van deze selectie luidt (gedeeltelijk) als volgt: "In zijn hele uitgave gaat Milik ervan uit dat het Aramees de oorspronkelijke taal was (J. T. Milik, The Books of Enoch: Aramaic Fragments of Qumrân Cave 4 (Oxford: Clarendon, 1976).... Michael A. Knibb (Knibb, The Ethiopic Book of Enoch: A New Edition in the Light of the Aramaic Dead Sea Fragments, vol. 2:6-7) acht ook een Aramees origineel 'zeer waarschijnlijk'."
[xii] Ken Penner en Michael S. Heiser, "Old Testament Greek Pseudepigrapha with Morphology" (Bellingham, WA: Lexham Press, 2008).
[xiii] George W. E. Nickelsburg, 1 Henoch, 8.
[xiv] Ibid., 173.