Scheppingswoorden
In Gen. 1 : I lezen we: 'In den beginne schiep God de hemel en de aarde'. Dat zijn eenvoudige, ernstige, heilige woorden, de eerste uitspraak in de boeken van de Heilige Schrift. God Zelf inspireerde de schrijver door zijn Geest om deze woorden op te schrijven. De eeuwige God laat door zijn werken zien Wie Hij is: de Alwijze en de Almachtige. Wie behalve God is in staat iets te roepen uit het niets, alsof het er was? Hij alleen heeft scheppende kracht.
'In den beginne schiep God de hemel en de aarde'. Dit, is het begin van de begrippen tijd en ruimte. Wannéér dat begin was, weten we niet. Wel weten we dat God toen de hemel (eigenlijk de hemelen) en de aarde schiep. Hoe God dit gedaan heeft weten we niet. De scheppingsdag van de aarde wordt niet beschreven, zij hoort niet bij de andere zes werkdagen. De aarde is dus geschapen vóór de eerste scheppingsdag van vers 3. In het boek Job lezen we hierover: 'Waar waart gij, toen Ik de aarde grondvestte? . . . terwijl de morgensterren tezamen juichten en al de zonen Gods jubelden?' Wat een blijdschap moet er geweest zijn bij de morgensterren en bij de zonen Gods toen zij getuige waren van de scheppingsmacht van God. Ook de hemelse werelden hebben een begin, ook de engelen, die deze werelden bewonen, zijn geschapen wezens. Ruimteloosheid en tijdloosheid, zijn, evenals alomtegenwoordigheid en almacht eigenschappen van God alleen. Zich één van deze eigenschappen toe te eigenen is voor een schepsel onmogelijk.
Gen. 1: 1
Jes. 40: 26;
Ps. 19: 1
Openb. 15: 3
Job 38: 4,7
'De aarde nu was woest en ledig en duisternis lag op de vloed'. Met de woorden van vers 1: 'In den beginne schiep God de hemel en de aarde' (grondtekst - bare'sit bara elohim et hassamayim wa'et ha'aresj) begint en eindigt een tijdperk van onbekende tijdsduur, het eerste tijdperk van de Bijbel. Met de woorden: 'De aarde nu was woest en ledig' begint de 'toenmalige wereld', de nieuwere geschiedenis van de aarde - niet de schepping ervan, die had al veel eerder plaats gevonden. Tussen Genesis 1 en 2 ligt een pauze in het bijbels onderricht.
Ook rabbijn Evers in Profetisch perspectief, haalt dit aan in zijn artikel over de schepping, dat de bijbel niets zegt over de tijd die daar tussen ligt.
We mogen ons bezighouden met de aanwijzingen die de Bijbel ons geeft over alles wat ontstaan is met de schepping van de hemelen, in het begin: de hemelen en de hiërarchisch ingedeelde scharen van engelen, de tronen, de overheden en de machten in de hemelse gewesten. Door de Zoon, door wie en voor wie alle dingen geschapen zijn, schiep God: de serafs en de cherubs, die de troon dragen van zijn Goddelijke heerlijkheid; de grote engelenvorsten Michaël (wie is als God) en Gabriël (Man Gods), die voor God staat; ook 'de morgenster' (Lucifer), de 'zoon des dageraads' een beschuttende, geschapen cherub. Ontelbare hemelse heerscharen prijzen God en juichen hun Schepper en Gebieder toe. Het 'woest en ledig' worden van de aarde en 'de duisternis die op de vloed lag' is waarschijnlijk ontstaan door de opstand van Satan, de zoon des dageraads, zoals dat aanschouwelijk beschreven wordt in Jes. 14 en Ezech. 28. De Here had 'de aarde niet tot een baaierd geschapen'. Er moet dus een ramp hebben plaatsgevonden waardoor de eerste schepping is verwoest. De Heilige Schrift zegt ons maar weinig over deze gevallen engelenvorst en over de talloze engelen die met hem gevallen zijn, en we weten maar weinig over het begin van de zonde van Satan.
Deze 'zoon des dageraads' was 'een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels'. Hij was volmaakt van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. Hij was op de heilige berg van de goden totdat er onrecht in hem werd gevonden en er trots in zijn hart was om zijn schoonheid en hij zich aan de Allerhoogste gelijkstelde. Dat de duivel, in het begin gevallen is, blijkt uit de woorden van de Heer Jezus: 'Die was een mensenmoordenaar van het begin af'.'Hij staat niet in de waarheid, omdat geen waarheid in hem is'. Ook lezen we dat de duivel van het begin af aan zondigt.
Gen. 1: 2
Hebr. 12: 22
Jes. 14.- 12
Ezech. 28: 14
Ps. 103: 19-22
Jes. 45: 18
Joh. 8: 44
1 Joh. 3:8
Viel deze geweldige engel toen hij net geschapen was? Of had hij al miljoenen jaren in het licht geleefd tot op het ogenblijk dat hij ten hemel wild opstijgen, boven de sterren Gods, boven de hoogten der wolken, tot hij hoogmoedig werd?
Als we aan uitspraken uit de Heilige Schrift denken
als: 'Alle volken zijn als niets voor Hem, zij worden
door Hem beschouwd als nietig en ijdel', dan bui-
gen we ons aanbiddend neer voor de liefde en wijsheid van God die ons in zijn Woord zegt dat de Gemeente 'uitverkoren is vóór de grondlegging van
de wereld' en dat we 'verlost zijn door het bloed
van Christus, als van een vlekkeloos en onbesmet
lam'.
De scheppingsdagen
Na de tijdruimte die we vinden tussen' Gen. 1 vers 1 en 2 beginnen de zes scheppingsdagen waarin God de aarde en de hemel gereed maakt voor de mens. De geschiedenis van de mensheid kunnen we verdelen in drie hoofdperiodes:
a. van de schepping van de mens tot de zondvloed;
b. van de zondvloed tot de tweede komst van Christus;
c. Het duizendjarig rijk.
De tijdperken eindigen steeds met ingrijpende, catastrofale gebeurtenissen. De zondvloed maakte een eind aan het eerste tijdperk. Zo zal er na de tegenwoordige bedéling en vóór het begin van de toekomstige bedéling een enorme ramp plaatsvinden. Totaal nieuwe toestanden zullen het gevolg ervan zijn.
Na de zondvloed traden grote veranderingen in het klimaat op, want 'alle kolken van de grote waterdiepten braken open'. Dat betekent dat grote massa’s land onder de wateroppervlakte verdwenen en dat er op de aarde ingrijpende veranderingen plaats vonden die ook invloed hadden op het klimaat. De levensduur van de mens daalde van 900 tot 100 jaar, later zelfs tot 70 jaar.
Aan het begin van het duizendjarig rijk, als Jezus Christus weergekomen is, zal de vloek over de schepping weer opgeheven worden. 'Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts'. 'Het gehele land zal worden als de vlakte van Geba tot Rimmon, zuidelijk van Jeruzalem; maar dit zal verhoogd worden en op zijn plaats blijven bestaan'. 'Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten, de helft daarvan naar de oostelijke zee (de Dode Zee) en de helft naar de westelijke zee (de Middellandse Zee)'.
1 Tim. 3: 6
Jes. 40: 17
1 Petr. 1 : 19-20
Ef. 1 : 4
Gen. 7: 11
Zach. 14:4-10
Dat betekent dat de Dode Zee, die nu 400 meter onder de zeespiegel ligt, veel hoger zal komen te liggen en dat haar water zal doorstromen naar de Rode Zee.
Haar hoge zoutgehalte zal dan verdwenen zijn en ze zal vol vis zijn. Vissers zullen daar de netten uitspreiden.
De levensduur van de mensen in het duizendjarig rijk zal veel hoger zijn: 'Daar zal niet langer een zuigeling zijn, die slechts weinige dagen leeft, noch een grijsaard, die zijn dagen niet voleindigt, want de jongeling zal als een honderdjarige sterven'. Als dan iemand van 100 jaar gezien wordt als een zuigeling, dan zullen de mensen in het duizendjarig rijk weer de leeftijd van Methusalem kunnen bereiken.
In Gen. 1: 3-25 vinden we de toebereiding van de aarde voor de mens: 'Laat Ons mensen maken naar ons beeld als onze gelijkenis'. De toebereiding van de aarde vond plaats in zes scheppingsdagen. We willen nog wijzen op het verschil in betekenis tussen 'scheppen' (Hebr. bara) en 'maken' (Hebr. asha). Het woord scheppen vinden we in vers 1: 'God schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens', en in vers 27: 'en God schiep de mens naar zijn beeld'. Het is een toebereiding van de aarde die woest en ledig was geworden en waar de Geest van God zweefde over de wateren.
We kunnen duidelijk de kenmerken van elke scheppingsdag onderscheiden:
le dag: het licht
2e dag: het uitspansel en scheiding tussen de wateren
3e dag: het droge komt tevoorschijn
4e dag: lichten aan het uitspansel
5e dag: vissen en vogels
6e dag: alle dieren en de mens
Op de 7e dag rustte God van al het werk, dat, Hij gemaakt had.
De eerste scheppingsdag
'Woest, ledig en duisternis'; deze woorden zien op een catastrofaal resultaat. God begint bij het laatstgenoemde probleem: de duisternis, en Hij spreekt:
'Er zij licht en er was licht. En God zag, dat het licht goed was en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis. En God noemde het licht dag en
de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de eerste dag (of één dag)'.
Hier wordt niet gesproken over 'scheppen' (bara), maar over de uitwerking die het woord van God heeft, als Hij spreekt. Aan het woord van God: 'Er
zij licht' ging vooraf het zweven van de Geest van God over de wateren. Dit licht is niet het eeuwige, ontoegankelijke licht, waarin God woont, ook niet
het licht van de eerste schepping toen de morgensterren en de zonen Gods juichten en jubelden. Vanuit zijn eeuwig licht riep God: 'Er zij licht; en er
was licht'
God heeft het licht een taak en een werking gegeven door de kracht van zijn Woord: 'en God sprak'. God Zelf beoordeelt het licht dat er nu is in de plaats van de duisternis, en Hij noemt het goed'.
Het licht heeft eigenschappen, die in tegenstelling staan met de duisternis en die overeenkomen met de plannen van God.
'En God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis'; het licht noemt Hij dag en de duisternis nacht. Hoe zou het bestaan, de wereld, het leven, hoe zouden wij zelf er uitzien, zonder het licht? Zonder het licht is elk schepsel machteloos, en hoe verschrikkelijk en onverbrekelijk moeten de eeuwige boeien van de duisternis zijn, waarin engelen die hun eigen woonplaats verlaten hebben, bewaard worden. In de absolute duisternis verdwijnen tijd en ruimte. Vorm en kleur, veraf en dichtbij, hier en daar heeft geen betekenis meer. Waaraan kan men zo'n toestand de tijd weten?
Gen. 1: 3-5
I Tim. 6: 16
Jud. : 6
Met de woorden: 'En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht' geeft de Geest van God de waarde aan die de symbolische betekenis van dag en nacht heeft. Voor God en zijn schepping is de dag de tijd van het licht, waarin God alles laat ontstaan en de nacht is de tijd en de macht van de duisternis.
'Ik moet werken zolang het dag is; de nacht komt wanneer niemand kan werken', zo zegt de Zoon van God, de Logos (het Woord) Zelf. Deze Goddelijke dag had een avond, maar ook een morgen.
Zoals er eerst duisternis op de vloed gelegen had en daarna het licht gekomen was, zo volgt de morgen altijd weer op de avond.
De tweede scheppingsdag
'En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren en dit make scheiding tussen wateren en wateren. En God maakte het uitspansel en Hij scheidde de wateren die onder het uitspansel waren, van de wateren die boven het uitspansel waren; en het was alzo. En God noemde het uitspansel hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag'.
Zoals we in vers 2 lezen 'was de aarde woest en ledig en duisternis lag op de vloed'. Eerst had God gezegd: 'Er zij licht', en nu gaat Hij verder met het
gereedmaken van de aarde voor de mens. God sprak maar weinige woorden, maar wat er gebeurde was geweldig. Er kwam een toestand die noodzakelijk is voor alle soorten van leven op aarde en in het bijzonder voor de mens. Het uitspansel dat
God maakte en dat Hij 'hemel' noemde is de luchtlaag die de aarde omgeeft.
'Het uitspansel verkondigt het werk zijner handen' zingt David in Psalm 19. Ook wij staan vol verbazing als we zien naar het werk van zijn handen. Wat een wijsheid en kracht zien we als we denken aan de dampkring die God toen maakte.
De dampkring is een levensvoorwaarde voor al het leven op aarde, en heeft tot nu toe niets van haar werking verloren.
De Schepper schiep een luchtlaag om de aarde, die noodzakelijk is voor onze ademhaling, voor de voortplanting van het geluid en voor het verkrijgen van een bepaalde temperatuur.
Het voornaamste doel van het uitspansel is een scheiding van de wateren onder en van de wateren toen Hij aan de boven. Met de woorden 'daar zij' bereidde God
een uitspansel, daarmee ontstond op het bevel van God 'de kringloop van het water'.
Wolken zijn geweldige waterreservoirs. Ze zweven zo licht in de lucht, maar ze kunnen geweldige hoeveelheden neerslag uitgieten. Nog wonderlijker is het dat er al maar door water opstijgt door verdamping en dat zo 'de wateren boven' gevormd worden. Tegelijkertijd is het uitspansel, de luchtlaag, een warme mantel die alles op aarde omgeeft, zo dat de verschrikkelijke kou van de ruimte daar buiten niet alles verwoest. Deze lucht is een noodzakelijke voorwaarde om te leven voor de mens; we kunnen nauwelijks vijf minuten leven zonder zuurstof. Terecht kunnen we zeggen: 0, God, hoe groot zijn uw werken!
De derde scheppingsdag
'En God zeide: Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge te voorschijn kome; en het was alzo. En God noemde het droge aarde en de samengevloeide wateren noemde Hij zeeën. En God zag, dat het goed was. En God zeide: Dat de aarde jong groen voortbrenge,(Gen. 1: 11). zaadgevend gewas, vruchtbomen, die naar hun aard vruchten dragen, welke zaad bevatten, op de aarde; en het was alzo. En de aarde bracht jong groen voort, gewas, dat naar zijn aard zaad geeft en geboomte dat naar zijn aard vruchten
draagt, welke zaad bevatten. En God zag, dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag'.
Ook het werk van God op deze derde dag wordt gekenmerkt door zijn wijsheid en almacht. Alles bij Hem gebeurt volgens een bepaald plan. Dit plan omvat ook de mens, die nog geschapen moest worden. God bereidt voor hem een woonplaats, en deze voorbereiding is weldoordacht. We lezen in Spreuken 8:
'Ik, de Wijsheid, woon bij de schranderheid en ik verkrijg kennis door overleggingen. De Here heeft mij tot zijn aanschijn geroepen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af.
Van eeuwigheid aan ben ik geformeerd, van den beginne, eer de aarde bestond. Toen er nog geen oceaan was, ben ik geboren, toen er nog geen bronnen waren, rijk aan water.
Eer de bergen omlaag gezonken waren, vóór de heuvelen ben ik geboren; toen Hij het aardrijk en de velden nog niet had gemaakt, noch de eerste stofdeeltjes der wereld.
Toen Hij de hemel bereidde, was ik daar; toen Hij een kring trok op het oppervlak van de oceaan, toen Hij de wolken daarboven bevestigde, en de bronnen van de oceaan met kracht opborrelden, toen Hij aan de zee haar perk stelde,
opdat de wateren zijn gebod niet zouden overtreden, en Hij de grondslagen der aarde bepaalde...'.
Wat een onvoorstelbare kracht riep God tevoorschijn met de woorden: 'Dat de wateren onder de hemel op één plaats samenvloeien en het droge tevoorschijn kome'. De aarde, het droge, verhief zich uit de wateren; de zeeën ontstonden.
Zelfs veranderingen van beperkte omvang in de aardoppervlakte zijn in onze ogen catastrofaal: als eilanden ontstaan of verdwijnen, vulkanen uitbarsten en aardbevingen plaatsvinden.
Toen gebeurde dat 'wereldwijd', op het woord van God. 'Bergen rezen op, dalen zonken neer op de plaats' waar Gij hun grondslag hebt gelegd'. 'De bergen
versmolten als was voor het aanschijn des Heren'. Zo bestuurde Gods wil de macht van de opgeroepen krachten, volgens zijn plan, in zijn wijsheid.
Maar God heeft op deze derde scheppingsdag nog meer geschapen. Het wordt zo eenvoudig weergegeven: 'Dat de aarde voortbrenge... en het was alzo. En de aarde bracht voort...'. God sprak en het was er. God beoordeelde het en zag dat het goed was.
Hoewel het in eenvoudige, begrijpelijke woorden wordt weergegeven, wordt hier gesproken over een haast onbegrijpelijke rijkdom aan vormen, kleuren, zaden en vruchten van de grote wereld van de planten. De Heer zegt: 'Let op de lelies van het veld, hoe zij groeien; zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als één van deze'. In de schepping zien we de grootheid en de veelkleurige heerlijkheid van de Schepper; wat is alles weldoordacht geschapen en in organische opbouw; ook de mogelijkheid om nieuw leven voort te brengen door het zaad.Dagelijks kunnen we de bewijzen zien van de scheppingsmacht en de wijsheid
van God. Als we door de zonde, door de moeiten en zorgen van het leven, niet kortzichtig en afgestompt waren, zouden we meer verwonderd staan en onder de indruk komen van de schoonheid en de grote veelzijdigheid van elke plant.
De vierde scheppingsdag
'En God zeide: Dat er lichten zijn aan het uitspansel des hemels om scheiding te maken tussen de dag en de nacht, en dat zij dienen tot aanwijzing zowel van vaste tijden als van dagen en jaren; en dat zij tot lichten zijn aan het uitspansel des hemels om licht te geven op aarde; en het was alzo.
En God maakte de beide grote lichten, het grootste licht tot heerschappij over de dag, en het kleinere licht tot heerschappij over de nacht, benevens de sterren.
En God stelde ze aan het uitspansel des hemels om licht te geven op de aarde en om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht en de duisternis te scheiden. En God zag dat het goed was. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag'.
Er staat: God 'maakte ' (asha = maakte klaar, niet: bara = schiep) de zon en de maan en stelde ze tot licht voor de dag en voor de nacht. Beide zijn door Hem gemaakt om op aarde te schijnen en tijden, dagen en jaren te bepalen. Met elk woord en elke daad van God ziet het hart en het oog van een gelovige steeds meer van de hoogte en diepte van de macht van God.
De sterren worden terloops genoemd. Op de vierde dag werden ze net als de zon en de maan gemaakt om op de aarde te schijnen. 'De ene ster verschilt van de andere ster in heerlijkheid'. God vraagt ons: 'Heft uw ogen naar omhoog en ziet: Wie heeft dit alles geschapen?'
'Hij bepaalt het getal der sterren, Hij roept ze alle bij name'. Elke afzonderlijke ster heeft zijn eigen wet, hem door God gegeven. Ze worden 'het heir van de hemel' genoemd. Engelen en vorsten van het licht zijn over hen gesteld. 'Gij toch zijt alleen de Here, Gij hebt de hemel, de hemel der hemelen en al zijn heer gemaakt, en het heer des hemels buigt zich voor U neder'.
Zij dienen tot aanwijzing van tijden. Dat geldt voor de ster van Bethlehem en voor de verduistering van de zon toen hun Schepper aan het kruis hing.
'Er zullen tekenen zijn aan zon, maan en sterren en op de aarde benauwdheid onder de volken, in radeloosheid door het bruisen van zee en watergolven'. Dit geldt voor alle mensen die moeten bekennen: 'Mijn tijden zijn in uw hand'.
1 Kor. 15:41
Ps. 14 7.- 4
Neh. 9.,6
De vijfde scheppingsdag
'En God zeide: Dat de wateren wemelen van levende wezens en dat het gevogelte over de aarde vliege langs het uitspansel des hemels. Toen schiep God de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens, waarvan de wateren wemelen, naar hun aard en allerlei gevleugeld gevogelte naar zijn aard.
En God zag dat het goed was. En God zegende ze en zeide: Weest vruchtbaar, wordt talrijk en vervult de wateren in de zeeën en het gevogelte worde talrijk op de aarde. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag.'
Ook de vissen en de vogels die op deze vijfde scheppingsdag geschapen werden, zijn een overtuigend bewijs van de wijsheid en de almacht van God. Hier staat niet het woord 'maken' (asha) zoals in de vorige scheppingsdagen, maar het woord
'scheppen' (bara), zoals 'in den beginne'. Ook nu nog staan we verbaasd als we zien naar al de levende wezens in het water en in de lucht, als we letten
op de rijkdom aan soorten en vormen. A] deze schepselen zullen vrijgemaakt worden wanneer de gelovigen het zoonschap, de verlossing van hun lichamen, verkregen hebben.
De zesde scheppingsdag
a. Schepping van de landdieren
'En God zeide: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard en het vee naar zijn aard en alles wat op de aardbodem kruipt naar zijn aard. En God zag, dat het goed was'.
Deze landdieren waren ongetwijfeld van dezelfde soort als de dieren die er nu zijn. Het feit dat er zo nadrukkelijk staat 'naar hun aard' en dat dit vijfmaal herhaald wordt, geeft aan dat volgens de Bijbel de dieren zich niet uit een algemene soort 'ontwikkeld' hebben.
De verschillende diersoorten zijn 'elk voor zich' geschapen. Dat is bewezen door het feit dat bij een kruising van rassen de nakomelingen altijd steriel zijn. Het jong dat geboren wordt bij een kruising van een ezel en een paard is een muildier. Een muildier is een bastaard en daarom steriel.
De evolutieleer over de ontwikkeling van het dierlijk en plantaardig leven is anti-bijbels en onwaar. Dierlijk en plantaardig leven bestaat nu nog in dezelfde vorm als duizenden jaren geleden.
De vogels bouwen hun nesten en brengen hun jongen groot, zoals zij het altijd gedaan hebben. De bever bouwt zijn dam en de bij haar honingraat, net zoals zij het altijd gedaan hebben. Alleen de mens heeft de bekwaamheid zijn levens-
omstandigheden te verbeteren. Zo heeft hij bijvoorbeeld in de loop van de eeuwen de landbouwwerktuigen verder ontwikkeld; van een eenvoudige ploeg en dorsvlegel tot een ingewikkelde combine.
b. Schepping van de mens 'En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis, opdat zij heersen over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over het vee en over de gehele aarde en over al het
kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God zeide: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen. Maar aan al het gedierte der aarde en al het gevogelte des hemels en al wat op de aarde kruipt, waarin leven is, geef Ik al het groene kruid tot spijze; en het was alzo.
En God zag alles wat Hij gemaakt had en zie, het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag.'
'God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem'. Uit deze woorden zien we dat de mens totaal anders is dan alle andere schepselen van God op deze aarde. Hier zien we het raadsbesluit van God: 'Laat Ons mensen maken'. God Zelf schiep de mens. Hij Zelf, dat wil zeggen: Gods beeld was het model.
Hier komt ons, met een diepe betekenis, het woord te hulp dat 'Christus het beeld is van de onzichtbare God'. Zo eenvoudig is het Woord van God, en toch zijn de grootste geheimen erin verborgen. Dit overtreft alles wat we tot dusver in het scheppingsverhaal zijn tegengekomen.
Jezus Christus is het beeld, dat wil zeggen: de zichtbare verschijning van de onzichtbare God en dat was Hij al' in het begin'. Hij die in het paradijs de mens bezocht, Hij die verscheen aan Abraham, aan Mozes, aan Jesaja, aan Ezechiël en aan Daniël, had dezelfde gestalte. Christus is het voorbeeld voor de schepping van de mens.
Dit geldt niet alleen voor de gestalte, maar ook voor alle andere waarden die de mens van God ontvangen heeft. 'Toen formeerde de Here God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een
levend wezen'.
In het eerste hoofdstuk wordt ons het feit van de schepping van de mens beschreven, in het tweede hoofdstuk de manier waarop.
De mens bestaat uit geest, ziel en lichaam. Deze geest is niet de Heilige Geest. Door de geest is de mens boven het dier verheven en staat hij in geestelijke betrekking tot God.
Kol. 1: 15
Joh. 1: 1
Gen. 2: 7
1 Thess. 5: 23
Hebr. 4: 12
De ziel hoort bij de mens, zij is gericht op de aarde, zij heeft te maken met de wil, de gevoelens, de emoties. De ziel vormt als het ware de verbinding
tussen lichaam en geest. Alle drie zijn met elkaar verbonden en op elkaar afgestemd.
Zo kwam de mens uit de hand van de Schepper, en God zag dat het zeer goed was: de mens is begaafd met de hoogste intelligentie en in staat door zijn Schepper en God onderwezen te worden, zoals de Schrift zegt. Het geven van namen aan de dieren is een bewijs van de autoriteit van de eerste mens en zoals blijkt uit andere plaatsen in de Bijbel, een uitdrukking van heerschappij, van inbezitneming.
God Zelf bekrachtigde de daden van de eerste mens. Het is niet een evolutie van een lagere tot een hogere trap van intelligentie. De mens staat daar vanaf het begin als degene die de opdracht van God vervulde: hij heerst over het dierenrijk.
De schepping van de eerste mens door God was uniek: hij was, hoewel zijn lichaam uit de aarde genomen was en daaruit geformeerd, het beeld en de heerlijkheid van God.
Maar zijn gezellin werd op een totaal andere manier geschapen. We lezen: 'De Here God deed een diepe slaap op de mens vallen; en terwijl deze sliep, nam Hij een van zijn ribben en sloot haar plaats toe met vlees. En de Here God bouwde de rib, die Hij uit de mens genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot de mens.
Toen zeide de mens: Dit is nu eindelijk been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees; deze zal 'mannin' heten, omdat zij uit de man genomen is'.
Wat een geheimenis krijgt hier gestalte! Uit een scheiding ontstaat een band, waarover de eerste mens spreekt. Het is iets groots wat Adam hier uitspreekt. Hij had net alle dieren namen gegeven. Nu geeft hij de vrouw die voor hem staat, die hij ziet en bewondert, de juiste naam.
God bevestigt deze naamgeving met de geweldige woorden: 'Daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zijn vrouw aanhangen en zij zullen tot één vlees zijn'.
'Deze verborgenheid is groot, maar ik doel op Christus en op de Gemeente'.
1 Kor. 11:7
Gen. 2: 21-23
Gen. 2: 24
Matth. 19:4-7
Ef. 5: 30-32
De zevende dag
'Alzo werden voltooid de hemel en de aarde en al hun heir. Toen God op de zevende dag het werk voltooid had, dat Hij gemaakt had, rustte Hij op de
zevende dag van al het werk, dat Hij gemaakt had.
En God zegende de zevende dag en heiligde die, omdat Hij daarop gerust heeft van al het werk, dat God scheppende tot stand had gebracht'.
De dag van het rusten van God geeft een terugblik op het geweldige werk dat God in de voorafgaande dagen tot stand had gebracht. Al het werk was voltooid, het was af.
Nu staat er niet dat het 'zeer goed' was, maar het werk is 'voltooid', het is volmaakt, het is af.
De sluitsteen was ingevoegd met de schepping van de mens naar het beeld van God. Aan hem had God autoriteit gegeven om te heersen over al het geschapene en het te besturen in naam van de Schepper.
Wie is in staat de omvang van deze wonderlijke uitdrukking te begrijpen: God rustte! Hoe rustte God van al zijn werken? Wie zou dat kunnen begrijpen
of verklaren of intreden in de gevoelens van God?
Als God Zelf ons niets over zijn rusten had meegedeeld, zou geen mens er iets van weten.
'God 2egende de zevende dag en heiligde die', want op die dag rustte God. Ook hier is elk woord van betekenis. We herinneren eraan dat er nog een toekomstige rust van God zal zijn, waarin de gelovigen zullen ingaan.
Hier vinden we al het Goddelijk principe van zes dagen werken en één dag rusten. Later, in de geschiedenis van Israël, wordt dit begrip nog verder uitgebreid. Na zes jaar werken een sabbat van een jaar, en na zeven maal zeven jaar het jubeljaar, waarin schulden worden kwijtgescholden en een
verloren gegaan erfdeel wordt teruggegeven.
Wij vinden hier een wet van werken en rusten die veel verder gaat dan de geboden, de 'schaduwen' van de Sinaï. Bepaalde tijden zijn door God ingesteld met als doel een rusten.
Allereerst een rusten van God Zelf, maar in die rust zullen ook de gelovigen ingaan om te rusten van hun werken. Toch is die rust van God iets veel hogers; het is de gelukzaligheid die God in Zichzelf bezit. Voor ons heeft die rust
ook een diepere betekenis, zoals onze Heer en Heiland, de Zoon van God zegt: 'Ik wil dat waar Ik ben, ook zij bij Mij zijn, opdat zij mijn heerlijkheid
aanschouwen die U Mij hebt gegeven, omdat U Mij hebt liefgehad vóór de grondlegging van de wereld'.
Hebr. 4:7-11
Joh. 7:24
Hier, in Gen. 2: 1, wordt deze 'dag van rust voor God' nog niet de sabbat genoemd. De sabbat heeft Israël pas gekregen bij de wetgeving. Tot op die tijd vierde de mens die dag waarschijnlijk nog niet.
Daarvoor had God nog geen gebod gegeven. De enige aanwijzing van een zevenvoudige indeling van de dagen vinden we in Gen. 7: 4-10, waar zeven dagen van genade gegeven worden, voordat de zondvloed komt. En in Gen. 8: 8-12, waar we lezen dat Noach zeven dagen wachtte voordat hij de duif weer uitliet.
De eerste keer dat we in de Heilige Schrift lezen van de sabbat, is in Exodus 16: 23-26 in verband met het verzamelen van de manna. 'Zes dagen zult
gij het verzamelen, maar op de zevende dag is het sabbat; dan is het er niet' (vers 26). Hier zien we dat de zevende dag als sabbat wordt aangeduid.
Formeel staat alleen Israël onder de wet van de sabbat, terwijl aan de Gemeente wordt geleerd dat deze dag een 'schaduw' is, heen wijzend naar
Christus.
De Gemeente heeft Jezus Christus Zelf en zij heeft de 'schaduwen' niet meer nodig. Het rusten van God is een voorbeeld van de toekomstige sabbat van Israël. De sabbat is aan Israël gegeven als 'teken'.