door Gary Stearman - 25 februari 2019
Er is een belangrijke discussie gaande in profetische kringen vandaag de dag. Het gaat over de lengte van de periode die Jezus zelf in Matteüs 24:21 als de "grote verdrukking" noemt.
Heeft de Verdrukking een duur van zeven jaar, of duurt ze slechts drie en een half jaar? Er wordt vaak beweerd dat de talrijke verwijzingen in Daniël en Openbaring, naar "een tijd, tijden en een half jaar", "duizendtweehonderdtweeënzestig dagen", "tweeënveertig maanden", slechts een drieënhalf jaar durende Verdrukking zouden ondersteunen. Deze, zo zeggen ze, vormen het bewijs dat deze periode slechts de helft is van de traditioneel berekende zeven jaar.
Om verschillende redenen houden we nog steeds vast aan de traditionele leer dat de eigenlijke Verdrukking een volle zeven jaar duurt.
Bovendien zijn betrouwbare uitleggers het erover eens dat het moet worden voorafgegaan door een overgangsperiode, die volgt op de opname van de Kerk. Deze tijd kan oplopen tot drie jaar, wat de wereld een periode van tien jaar van geestelijke losbandigheid en mentale onrust brengt, gevolgd door een ongekende fysieke catastrofe.
Een studie van de relevante Schriften toont aan dat er een zekere tijd moet verstrijken - zeker meer dan drie of vier jaar om de volledige ontwikkeling van voorspelde verdrukking-gebeurtenissen mogelijk te maken.
Dit geldt zowel voor de periode voorafgaand aan de Verdrukking, als voor de openbaring van de Antichrist en zijn opkomst in de macht. Na de verwijdering van de Gemeente en Gods Heilige Geest uit zijn huidige invloedspositie kunnen deze sleutelelementen op hun plaats vallen.
Dan, en alleen dan, zullen bepaalde factoren de uiteindelijke rangschikking van de voorspelde wereldregering en haar belangrijkste spelers plaatsen - met als nummer één de Antichrist zelf.
Een veelgehoorde waarheid, die een waarheid als een koe is, is dat de Verdrukking moet worden onderscheiden van een verdrukking in het algemeen.
In het boek Job vinden we een man die onder zo'n verdrukking lijdt, en vergezeld is van zijn vrienden. Samen worstelen ze met de oplossing van zijn probleem. Eliphaz, een van Jobs raadgevers, zegt: "Maar de mens wordt voor de moeite geboren, zoals vonken uit het vuur omhoogvliegen." (Job 5:7). In dit spookachtige beeld schildert hij de mens als een dwaas wezen wiens aard is om in de problemen te komen. In zekere zin is dit het verhaal van de Bijbel, omdat de mens, door middel van overtreding, zijn leven kenmerkt door de ene vorm van verdrukking na de andere.
Zoals in Johannes 16:33 staat, zei Jezus zijn discipelen vrijwel hetzelfde: "Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat u in Mij vrede zult hebben. In de wereld zult u verdrukking hebben, maar heb goede moed: Ik heb de wereld overwonnen."/p>
Zijn woorden zijn bedoeld om degenen die Hij heeft uitgekozen te troosten, maar ze zijn ook een zeer reëel gevolg van het leven van de mens op aarde. Hij is geboren om beproevingen te ervaren.
Dit gezegd hebbende, is het belangrijk om een duidelijke grens te trekken tussen de algemene verdrukking en de specifiek geprofeteerde periode die bedoeld is voor het Huis van David en de twaalf stammen van Israël. Vergeet niet dat Israël de geestelijke naam is die God aan de vader van de twaalf stammen gaf.
"Toen zei Hij: Uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen." (Genesis 32:28).
De aanleiding voor deze uitspraak was Jakobs hele nacht van worstelen met de engel van de Heer, die hem een nieuwe koninklijke titel en een speciale belofte gaf. Vanaf dat moment zou Israël en zijn nageslacht een bijzondere kracht en roeping hebben.
Zij hadden ook Gods steun, zodat zij, hoezeer zij ook vervolgd werden, altijd verzekerd waren van de belofte van herstel.
In sterke zin is dit de reden voor de komende verdrukking. Het dertigste hoofdstuk van Jeremia spreekt welsprekend over de uiteindelijke restauratie van Israël en Juda in het Beloofde Land.
Jeremia 30:3 zegt: "Want zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik een omkeer zal brengen in de gevangenschap van Mijn volk, Israël en Juda, zegt de HEERE, en Ik hen zal terugbrengen naar het land dat Ik hun vaderen gegeven heb, en zij zullen het in bezit nemen."
Hetzelfde hoofdstuk gaat verder met de voorwaarden van hun terugkeer. Jeremia schetst een angstaanjagend beeld, dat de Verdrukking op een bijzondere manier voorstelt.
"Vraag toch en zie of een man baren kan? Waarom heb Ik dan iedere man gezien met zijn handen op zijn heupen als een barende vrouw, en waarom zijn alle gezichten lijkbleek weggetrokken? Wee! Want die dag is groot, er is er geen als hij. Het is een tijd van benauwdheid voor Jakob, toch zal hij daaruit verlost worden. Want op die dag zal het geschieden, spreekt de HEERE van de legermachten, dat Ik zijn juk van uw nek zal breken en uw banden zal verscheuren. Vreemden zullen zich niet meer door hem laten dienen, maar zij zullen de HEERE, hun God, dienen, en hun Koning David, Die Ik hun zal doen opstaan." (Jeremia 30:6-9).
Hier zien we alle klassieke beelden van de Verdrukking. Jeremia spreekt van de geboorteweeën die de wedergeboorte van Israël in het Land zullen begeleiden. We zien ook de "dag" genoemd. Dit is "de dag van de Heer", die Israël zal bevrijden van de niet-Joodse banden waar zij eeuwenlang onder gebukt gingen. Tenslotte voorziet Jeremia het herstel van de Davidische troon, waarop Jezus zal zitten.
Dit is in het bijzonder een profetie van de laatste dagen, waarin de Heer Jakob - Israël - zal verlossen en met Hem een nieuw verbond zal sluiten, niet op stenen tafelen, maar in de harten van Zijn volk.
Het belangrijkste resultaat van de Verdrukking is dus het herstel van Israël in het Land. Het is de tijd van "Jakobs benauwdheid", niet de benauwdheid van de "heidenen".
In Daniëls grote profetie van de zeventig weken zien we een andere kijk op dezelfde openbaring:
"Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen, om visioen en profeet te verzegelen, en om de Heiligheid van heiligheden te zalven." (Daniël 9:24).
Met deze uitspraak is het belangrijk om te zien dat deze bedoeld is voor Israël. De zeventig weken (of zeventig zevens) zijn specifiek gericht op 'uw volk', met andere woorden: Israël, en 'uw heilige stad' oftewel Jeruzalem. Dit is een tijdgebonden profetie waarvan de belangrijkste consequentie alleen betrekking heeft op Israël, niet op de heidenen.
Het vers hierboven noemt zes specifieke doelstellingen, die die periode van zeventigste week voor Israël zal brengen.
Ten eerste zal de "overtreding" van Israël worden beëindigd. Haar falen om Gods verbond door de eeuwen heen na te komen, zal eindelijk door de Heer tot een genadig einde worden gebracht. Zijn aankomst aan het einde van de laatste week zal de grote verzoening naar zijn volk, Israël, brengen.
Ten tweede, de "zonden" zullen ophouden. De eeuwenlange zonden van Israël zullen eindelijk worden gewist.
Ten derde, de "ongerechtigheid" die Israël sinds het begin heeft laten zien, door de wet van Mozes niet na te leven, wordt verzoend.
Ten vierde, "eeuwige gerechtigheid" zal komen. Natuurlijk is dit de belofte van het Messiaanse Koninkrijk.
Ten vijfde zal Daniëls "visie en profetie" eindelijk gerealiseerd worden, en voor eens en voor altijd verzegeld. De uitspraken van de profeten zullen eindelijk werkelijkheid worden.
Ten zesde, de "heiligste" zal in de krachtige werkelijkheid worden gebracht, omdat Christus en zijn tempel de basis vormen voor een duizendjarig Koninkrijk. Uiteindelijk moet er een letterlijke, fysieke tempel zijn.
De eerste negenenzestig weken van deze weken markeren de tijd van het decreet om Jeruzalem na de Babylonische gevangenschap te herstellen tot aan de kruisiging van Christus. Nadat deze zijn volbracht, wordt het volk van Daniël gezien in een onbepaalde periode van vervolging. Vandaag de dag noemen we dat de "diaspora".
"U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden. Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn. Een volk van een vorst, een volk dat komen zal, zal de stad en het heiligdom te gronde richten. Het einde ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen waartoe vast besloten is."
(Daniel 9:25,26).Na de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel in het jaar 70 werd Israël opgeschrikt door de ene na de andere catastrofe, totdat zij uiteindelijk naar het buitenland werden verdreven, op zoek naar een overleven in vele landen. Het "volk van de vorst die komen zal" - de Romeinen - zorgde ervoor dat Israël en Juda werden opgejaagd tot aan de uiteinden van de aarde. Maar het einde van de profetie betreft een komende vorst die een genetisch nageslacht is van de Romeinen, in het bijzonder van het koninklijk huis van Titus en Vespasianus, de vernietigers van de Tempel. Hij is de Antichrist.
Elders hebben we beschreven hoe de Seleuciden-dynastie met Antiochus IV Epiphanes met deze koninklijke Romeinse huizen is getrouwd. Antiochus, een type van de Antichrist, stelde de bloedlijn vast die de Antichrist van de laatste dagen zal voortbrengen. Vandaag de dag heeft deze Romeinse lijn zich over de hele wereld verspreid. Niemand kan zijn precieze oorsprong kennen. Maar de bloedlijn van de boze prins wacht op het juiste moment in de geschiedenis.
Het zal eenvoudig zijn om het begin van de zeventigste week van Daniel te onderscheiden. Het wordt gekenmerkt door het moment dat de komende vorst (de Antichrist) daar staat ter ondersteuning van Gods oude verbond met Israël. Het zal ook het verbond van het Land omvatten, dat gemaakt is met Abraham:
"Hij zal voor velen het verbond versterken, één week lang. Halverwege de week zal Hij slachtoffer en graanoffer doen ophouden. Over de gruwelijke vleugel zal een verwoester zijn, zelfs tot aan de voleinding, die, vast besloten, uitgegoten zal worden over de verwoeste."
(Daniel 9:27).Nogmaals, we zien dat deze zeventigste "zeven" (een "week" genoemd) specifiek gericht is op de vervulling van de profetie in Israël. Het gaat om tempeloffers, besmet door het kwaad en occulte gruwelen die in andere passages betreffende de Antichrist, worden opgehelderd.
Het belangrijkste is echter dat de handeling die de week opent een bevestiging is van het verbond door de Antichrist. Tot op het moment dat hij deze handeling pleegt, blijft de hele week onvervuld.
Sommigen, die pleiten voor een verkorte Verdrukking, hebben gesuggereerd dat een deel van de week kan zijn geconsumeerd tijdens de tijd van de eerste komst van de Heer, maar dat kan gewoon niet het geval zijn. Als dat zo was, dan kon men niet zeggen dat hij het verbond een week lang heeft bevestigd.
Voor het nationale Israël is het de wens van de Heer dat zij volledig op Zijn leiding vertrouwen. In het vierde hoofdstuk van Deuteronomium legt Mozes aan zijn volk uit waarom zij Zijn geboden moeten onderhouden. Hij voorspelt dat hun nalatigheid in de toekomst zou leiden tot hun verstrooiing onder de volkeren van de wereld. Deze profetie bevat de volgende verklaring:
"Wanneer u in benauwdheid zult zijn en al deze dingen u getroffen hebben, in later tijd, dan zult u terugkeren naar de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzamen. Want de HEERE, uw God, is een barmhartig God; Hij zal u niet loslaten, en u niet te gronde richten; Hij zal het verbond met uw vaderen, dat Hij onder ede met hen gesloten heeft, niet vergeten." (Deuteronomium 4:30,31).
Hier wordt de Verdrukkingsperiode geïdentificeerd als het hoogtepunt van enkele duizenden jaren van ongehoorzaamheid. Maar Mozes' bedoeling is om zijn volk te laten weten dat zelfs na al die tijd, God het verbond dat Hij met hen heeft gesloten, niet zal vergeten.
Alles wat Hij verlangt is hun oprechte en berouwvolle erkenning van Zijn macht en toereikendheid. In Daniël 12:7, dat betrekking heeft op de tweede helft van de beproevingsperiode, zien we dezelfde gedachte tot uitdrukking komen:
"Toen hoorde ik de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft: Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze dingen een einde komen." (Daniël 12:7).
De "verstrooiing" van de macht van het "heilige volk" (Israël) vertelt ons dat deze lange periode van lijden onder de Antichrist een vreselijke noodzaak is. Pas na de zwaarste beproevingen zal het overblijfsel van Israël eindelijk buigen voor hun God en Koning.
Door de eeuwen heen hebben zij zich koppig vastgeklampt aan hun eigen "kracht", vertrouwend op hun eigen talenten en deugden, in plaats van op Gods voorziening. Zoals we zullen zien, verbindt de profetie van Daniël het verbreken van hun zelfredzaamheid ondubbelzinnig met de volledige ontwikkeling van een zevenjarige Verdrukking.
Er moet een Verdrukkingsperiode zijn, want dat is het mechanisme waarmee de Heer Israël zal herstellen en het Koninkrijk zal vestigen.
Door het hele Oude Testament heen zijn er tal van profetieën die de Verdrukkingsperiode verbinden met Israël. Om er een paar te noemen: Joël, Jesaja, Ezechiël, Amos en Zacharia verwijzen naar de Dag des Heren, of zelfs "de grote en vreselijke Dag des Heren" (Joël 2:31), als een tijd van ongekende beroering die een nieuwe orde van realiteit op aarde initieert.
Zoals we eerder opmerkten met betrekking tot de tijd van Jakobs Benauwdheid, richten deze profetieën zich altijd op Israël. In Deuteronomium zijn er verwijzingen naar Verdrukking of Benauwdheid. Jesaja en Jeremia verwijzen naar geboorteweeën die een nieuw Israël zal voortbrengen, dat eindelijk in het bezit komt van de Abrahamitische landbelofte.
Jesaja noemt het ook wel "de Dag van de Heer" en "de Dag van de Wraak". Elders wordt het een "Dag van nood, verlatenheid, duisternis en toorn" genoemd. Zonder twijfel zal de belangrijkste consequentie ervan voor de natie zijn waardoor het aan de wereld wordt geopenbaard, namelijk Israël.
In Lucas 21:22-25 verbindt Jezus de Verdrukkingsperiode met het einde van het tijdperk van de niet-Joodse oprijzing en de opkomst van Israël:
"Want dit zijn dagen van wraak, opdat al wat geschreven staat, vervuld wordt. Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen, want er zal grote nood zijn in het land en toorn over dit volk. En zij zullen vallen door de scherpte van het zwaard en in gevangenschap weggevoerd worden onder alle heidenen. En Jeruzalem zal door de heidenen vertrapt worden, totdat de tijden van de heidenen vervuld zullen zijn. De wederkomst En er zullen tekenen zijn in zon, maan en sterren, en op de aarde benauwdheid onder de volken, in radeloosheid vanwege het bulderen van zee en golven."
Tegelijkertijd zal de Verdrukking een einde maken aan de lange periode van juridische blindheid die Israël is opgelegd als straf voor het niet naleven van de Mozaïesche wet en de afwijzing van Jezus, de Messias. Romeinen 11:25 maakt duidelijk dat met het einde van de niet-Joodse economieën de blindheid van Israël zal ophouden:
"Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan."
De beproeving zal ook een ongekende periode van Messiaanse anticipatie met zich meebrengen, die leidt tot een opwekking van prachtige proporties. Het zevende hoofdstuk van Openbaring vertelt over de verzegeling van een spirituele voorhoede, afkomstig van de twaalf stammen van Israël - de 144.000. De Verdrukking zal ook een ongekende periode van Messiaanse anticipatie brengen, wat leidt tot een opwekking van prachtige proporties. Ze worden getoond in de context van een grote opwekking die de hele wereld omvat.
Terwijl Israël wordt opgevoed tot zijn voorspelde heerschappij over de niet-Joodse wereld, zal de Verdrukking ook de aarde zuiveren van goddeloze mensen en van de invloed van goddeloosheid, zoals gezien in Jesaja 13:6-11:
"Weeklaag, want de dag van de HEERE is nabij; als een verwoesting van de Almachtige komt hij. Daarom zullen alle handen slap worden en elk hart van stervelingen zal wegsmelten. En zij zullen verschrikt worden, smarten en weeën zullen hen aangrijpen, zij zullen ineenkrimpen als een barende vrouw. Verbijsterd zullen zij elkaar aanstaren, hun gezichten zullen vlammen. Zie, de dag van de HEERE komt, meedogenloos, met verbolgenheid en brandende toorn, om van het land een woestenij te maken en zijn zondaars eruit weg te vagen. Ja, de sterren aan de hemel en hun sterrenbeelden zullen hun licht niet laten schijnen, de zon zal verduisterd worden wanneer zij opkomt, en de maan zal haar licht niet laten schijnen. Ik zal de wereld haar slechtheid vergelden, en de goddelozen hun ongerechtigheid. Ik zal de trots van de hoogmoedigen doen ophouden, en de hooghartigheid van de geweldplegers zal Ik vernederen."
We hebben al gekeken naar het begin van de Zeventigste Week van Daniël als de tijd waarin de Antichrist staat voor de bevestiging van het Verbond met Israël. Het is de moeite waard om te herhalen dat, aangezien dit verbond de week opent, het een keten van gebeurtenissen op gang zal brengen die zeven jaar in beslag zal nemen.
Zoals dit is geschreven, de week wacht op een vervulling. Sommigen hebben gezegd dat indien deze week van zeven jaar slechts één keer in de hele Bijbel wordt genoemd (in Daniël 9:27), het niet voldoende bewijs biedt dat de Verdrukking werkelijk een periode van zeven jaar is. Zoals gezegd, pleiten zij daarom voor een periode van drieënhalf jaar.
Maar de volledige uiteenzetting van Daniël over de regering van de Antichrist wordt pas in hoofdstuk elf gegeven. De 45 verzen van dit hoofdstuk zijn gewijd aan een verslag van de heersende machten die komen vanaf Alexander de Grote, na zijn dood in 323 v. Chr.. Alexander, de "machtige koning" van Daniël 11:3, werd de leider van een wereld-dominerend leger.
Cassander, Lysimachus, Ptolomy en Seleucus, de vier generaals onder wie zijn koninkrijk vervolgens werd verdeeld, werden door Daniël opgetekend. Maar in het midden van het hoofdstuk worden alleen Ptolomeüs en Seleucius genoemd. Tegen het einde van het hoofdstuk is de focus vernauwd tot Seleucius alleen, gevolgd door zijn dynastie. Het meest beruchte lid van deze dynastie is Antiochus IV Epiphanes (in Daniël 11:21 een "verachtelijke persoon" genoemd), aan wie een grote beschrijvende passage is gewijd.
Daniël 11:21-35 is gewijd aan een van de meest gedetailleerde profielen in de Schrift van de Antichrist. Antiochus typeert deze boze man als volledig gehuld in een verwoestende haat tegen Israël. Hij probeert zelfs hun "heilige verbond" met God omver te werpen. Maar Antiochus is slechts het type van de grimmige werkelijkheid die zal ontstaan in de dagen van de Verdrukking.
Daniël 11:36-45 brengt ons dan een blik op die werkelijkheid - de profetie van de zogenaamde "eigenzinnige koning". Vrijwel alle betrouwbare uitleggers zien deze koning als de Antichrist. Hij is de ultieme grootheidswaanzinnige, die zichzelf zelfs boven God verheft. Daniëls profetie onthult hem als een vreemde man met bizarre macht, aan wie gegeven wordt duistere praktijken en een wellustige eetlust:
"Die koning zal handelen naar eigen goeddunken. Hij zal zich verheffen en zich groot maken boven elke god. Hij zal tegen de God der goden wonderlijke dingen spreken. Hij zal voorspoedig zijn tot de gramschap voltrokken is. Want wat vast besloten is, zal gebeuren. En hij zal niet letten op de goden van zijn vaderen, en ook niet op het verlangen van de vrouwen. Hij zal op geen enkele god letten, maar zichzelf boven alles groot maken. En hij zal de god van de vestingen in zijn standplaats eren. Hij zal namelijk de god die zijn vaderen niet gekend hebben, eren met goud, met zilver, met edelgesteente en met kostbaarheden. Hij zal versterkte vestingen maken samen met die vreemde god. Voor hen die hij zal kennen, zal hij de eer laten toenemen en hen laten heersen over velen en hij zal het land uitdelen als beloning." (Daniel 11:36-39).
Deze profetie vertoont de Antichrist in de ontwikkelingsperiode van zijn bewind. Hij is vrij om zijn wil uit te oefenen en zich in te zetten voor de meest schaamteloze zelfexpressie. Bovendien zal hij blijkbaar de kracht hebben om wonderbaarlijk krachtige woorden tegen God uit te spreken - hij zal God uitdagen en een tijdje verschijnen om te winnen! Niet alleen dat, er wordt ook gezegd dat hij "voorspoedig" is in de hele Verdrukking. Dat wil zeggen, zelfs terwijl de wereld wordt geteisterd door fysieke en spirituele omwentelingen van allerlei aard, zullen zijn plannen slagen, zelfs tot aan het einde van de Verdrukking.
Hij zal staan als een uniek en fenomenaal mens, wiens kracht en doel uiteindelijk als geheel Satanisch geopenbaard zal worden. Zonder vertrouwen op familie, of een traditioneel geloof in God, zal hij staan als de ultieme aartsvader, onbezwaard door enige verantwoordelijkheid.
Ongetwijfeld zal hij de aanbidding van de oude heidense goden opnieuw tot leven wekken. Meer nog, de wereld zal hem zien als een kracht van intelligente buitenaardse krachten, die zich misschien presenteren als de oude scheppers van de mensheid, die nu terugkeert zijn om de balans op te maken van hun werk, en het naar een nieuw evolutionair niveau te brengen. In ieder geval zal de Antichrist zeker spelen met de moderne mythologieën van de mensheid, inclusief het wijdverbreide geloof dat occulte buitenaardse intelligenties aanwezig zijn die de mens de hoop op nieuw leven bieden.
Het is duidelijk dat de verzen 36 tot en met 39 spreken over de voortgang van gebeurtenissen die de Antichrist naar zijn doel brengen, die Jezus in Matteüs 24:15 "de gruwel der verwoesting" noemde.
Maar Jezus plaatst deze gebeurtenis in het midden van de Verdrukking, niet aan het einde. Hij waarschuwt de mensen in Judea (de niet-Joodse wereld) om naar de bergen te vluchten als ze deze ontheiliging van de Tempel zien. Hij waarschuwt hen zelfs niet eens om te pauzeren om hun bezittingen mee te nemen, maar voor hun leven te vluchten. Dan zegt Hij:
"Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal." (Matteüs 24:21).
Met andere woorden, het ergste deel van de Verdrukking komt na de Gruwel de Verwoesting! De gebruikelijke gedachte is dat deze titel de oordelen van de tweede helft van de Verdrukking vertegenwoordigt. De opkomst van de Antichrist, de politieke consolidatie in de strijd tegen zijn tegenstanders, de economische ontwikkeling en de aanspraak op godheid - plus de Grote Verdrukking - binnen een krappe en beperkende periode van drieënhalf jaar te plaatsen, laat eenvoudigweg niet genoeg tijd over om alle voorspelde gebeurtenissen te laten gebeuren.
Terugkomend op het beeld dat Daniel ons gaf, ontdekken we dezelfde noodzaak voor een periode van zeven jaar. Daniël 11:40-45 vertelt over de periode, of over het moment, dat hij voor het eerst zijn aanspraak op godheid begint te verklaren:
"Dan zal in de tijd van het einde de koning van het zuiden hem met de hoorns stoten. En de koning van het noorden zal op hem aanstormen met wagens en met ruiters en met vele schepen. Hij zal de landen binnentrekken, ze overspoelen en erdoorheen trekken. Hij zal het Sieraadland binnentrekken, en vele landen zullen struikelen. Maar deze zijn het die aan zijn hand zullen ontkomen: Edom, Moab en de voornaamsten van de zonen van Ammon. Hij zal zijn hand tegen de landen uitstrekken. Ook voor het land Egypte is er geen ontkomen aan. Hij zal heersen over de verborgen schatten van goud en zilver en al de kostbaarheden van Egypte. De Libiërs en de Cusjieten zullen in zijn voetstappen treden. Maar de geruchten uit het oosten en uit het noorden zullen hem schrik aanjagen. Daarom zal hij in grote grimmigheid uittrekken om velen weg te vagen en met de ban te slaan. En hij zal de tenten van zijn paleis tussen de zeeën opzetten, bij de berg van het heilig Sieraad. Dan zal hij tot zijn einde komen, en geen helper hebben."
In deze verzen wordt duidelijk gemaakt dat niet iedereen het eens is met zijn aanspraak op wereldleiderschap. Verschillende machten - koningen uit het zuiden, oosten en noorden - proberen zijn plannen te dwarsbomen. Hij wordt ook getoond in een oorlog met verschillende mogendheden uit het Midden-Oosten.
Maar let in het bijzonder op de verzen 44 en 45, waar zijn krachten worden uitgezonden ter vernietiging van die vijanden - "om velen weg te vagen. Hier geeft de oorspronkelijke taal aan dat hij "ze afsnijdt" of "wegveegt".
Vervolgens zet hij zijn hoofdkwartier op "tussen de zeeën", dat wil zeggen tussen de Middellandse Zee en de Dode Zee. Hij woont in Jeruzalem, "op de glorieuze heilige berg". Met andere woorden, hij regeert vanaf de berg Zion. Hij is overwinnend.
Dit alles heeft plaatsgevonden voorafgaand aan zijn definitieve verklaring als godheid. Hoe weten we dat? Want het volgende vers - Daniël 12:1 - is net zo duidelijk een verwijzing naar de tweede helft van de Verdrukking als overal in de Schrift te vinden is:
"In die tijd zal Michaël opstaan, de grote vorst, hij die uw volksgenoten bijstaat. Het zal een benauwde tijd zijn, zoals er niet geweest is sinds er een volk is geweest tot op die tijd. In die tijd zal uw volk ontkomen: ieder die gevonden wordt, opgeschreven in het boek." (Daniël 12:1).
Hier moeten we een vraag stellen over de zinsnede "die tijd" in het vers hierboven. Heel eenvoudig, we moeten weten naar welke tijd wordt verwezen. En de tijd wordt duidelijk aangegeven door de context waarnaar het verwijst, namelijk de tijd van de machtsopkomst van de Antichrist, zijn verklaring van zijn godheid en zijn succesvolle campagne tegen zijn vijanden. Dit is de periode die in de voorgaande verzen is geschetst - Daniël 11:36-45.
Al deze details moeten gebeuren voordat hij als de beruchte despoot van Openbaring 13 kan opstaan. Hier zien we "die tijd" als de opening van de meest gewelddadige periode - de tweede helft van de zeven jaar. En op "die tijd" zal Michael, de aartsengel die voor Israël vecht namens God, opstaan en zijn verdediging serieus beginnen.
Dit komt precies overeen met Openbaring 12:6-8 en de gebeurtenissen die duidelijk het begin van de tweede helft van de zeventigste week van Daniël markeren:
"En de vrouw vluchtte naar de woestijn, waar zij een plaats had, die door God voor haar gereedgemaakt was, opdat men haar daar zou voeden twaalfhonderdzestig dagen. Toen brak er oorlog uit in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, ook de draak en zijn engelen voerden oorlog. Maar zij waren niet sterk genoeg, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden." (Openbaring 12:6-8)
De 1260 dagen (drieënhalf jaar) komen hier precies overeen met de periode waarnaar Daniel verwijst. Het is de tijd van Jacobs Benauwdheid, wanneer Israël wordt onderduikt. Dit had niet kunnen plaatsvinden tijdens de opkomst van de Antichrist, terwijl hij zich bezighield met het veiligstellen van zijn positie en het beheersen van de niet-Joodse mogendheden die hem probeerden te verslaan.
In feite noemt Daniël 12:5-7 deze periode van drieënhalf jaar "een tijd, tijden en een halve tijd". Met andere woorden, vanaf het moment dat de Antichrist zijn hoofdkwartier op de berg Zion vestigde, tot aan het einde van de Verdrukking zal drieënhalf jaar duren:
"En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden twee anderen, de één hier op de oever van de rivier, en de ander aan de overkant op de oever van de rivier. De één zei tegen de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond: Hoelang duurt het nog voordat er een einde komt aan deze wonderlijke dingen? Toen hoorde ik de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft: Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze dingen een einde komen." (Daniël 12:5-7).
Zoals eerder gezegd, vindt deze 'verstrooiing' of het afbreken van de zelfvoorzienende arrogantie van een hoogmoedig Israël plaats aan het einde van de Verdrukkingsperiode, niet aan het begin. De vraag die hier gesteld wordt is: "Hoe lang tot het einde? Het is volstrekt duidelijk dat de tijd in kwestie is: "Hoe lang vanaf het moment dat de Antichrist zijn paleis tussen de zeeën vestigt tot aan het einde van de Verdrukkingsperiode?
Het antwoord is drieënhalf jaar, met de bepaling dat er aan het einde van de periode een extra periode komt. Om het punt te benadrukken, noemt Daniël 12:11 nogmaals de Gruwel der Verwoesting:
"Van de tijd af dat het steeds terugkerende offer weggenomen zal worden en de verwoestende gruwel opgesteld zal zijn, zijn het duizendtweehonderdnegentig dagen." (Daniël 12:11).
In de Eindtijd-rede van Matteüs 24 zegt Jezus tegen de mensen in Judea dat ze moeten vluchten als ze deze gruwel zien staan. De vergelijkingspunten in Daniël, Matteüs en Openbaring stellen onomstotelijk vast dat de Antichrist een aanzienlijke hoeveelheid tijd nodig heeft - minstens drieënhalf jaar - om zijn macht te vestigen.
Daarna wordt Israël nog eens drieënhalf jaar vervolgd. Dat is zeven jaar, plus een extra periode van tijd:
"Welzalig is hij die blijft verwachten en duizenddriehonderdvijfendertig dagen bereikt." (Daniël 12:12).
Daniël wordt hier verteld dat de afsluitende drieënhalf jaar van de Verdrukking een aanvulling zou hebben. Eerst wordt ons in vers 11 verteld over 30 dagen extra, waardoor het totaal op 1290 dagen komt. Dan, in vers 12, wordt ons verteld dat er een zegen zal zijn voor hen die 1335 dagen wachten. Dit maakt de tweede helft van de Verdrukking drieënhalf jaar lang, met de toevoeging van nog eens tweeënhalve maand. De meeste studenten zijn het erover eens dat deze korte periode overeenkomt met de tijd van Christus' komst aan het einde van de Verdrukking.
En wat is de zegen? Mogelijk is het de tijd voor het oordeel en de vervolging van het beest en de valse profeet, zoals in Openbaring 19 wordt aangegeven. Wat het ook is, het ligt buiten de zeven jaar van de zeventigste week van Daniël.
Gezien het feit dat er een profetisch belangrijke periode is na de Verdrukking, zou er dan ook iets kunnen zijn voor de zeven jaar? Met een specifieke verwijzing naar de Antichrist, als veel van zijn ontwikkeling plaatsvindt vóór de bevestiging van het verbond met Israël (Daniël 9:27)? Als het Lam het eerste zegel in volgorde opent, rijdt de Antichrist als een veroveraar uit:
"En ik zag en zie, een wit paard, en Hij Die erop zat, had een boog. En Hem was een kroon gegeven en Hij trok uit, overwinnend en om te overwinnen." (Openbaring 6:2).
Hier rijdt de valse messias als een veroveraar voort. Dit zegel markeert het begin van zijn imperium opbouwende activiteiten. Maar op dit punt kan niet met zekerheid worden gezegd dat hij het verbond met de leiders van Israël al heeft bevestigd. Het witte paard van de Antichrist en de andere drie paarden die erbij horen, lijken slechts het naakte begin van zijn boze rijk te markeren. Er zal veel tijd nodig zijn om de strijd aan te gaan met Gods twee getuigen en de legers van de niet-Joodse wereld, om vervolgens bovennatuurlijk geopenbaard te worden als de incarnatie van Satan.
Hier zijn de woorden van Dr. Arnold Fruchtenbaum in het voetspoor van de Messias, het meest toepasselijk:
"Dus wanneer de Antichrist een zevenjarig verbond met Israël ondertekent, begint de laatste week, of de laatste zeven jaar van Gods profetische tijdklok voor Israël weg te tikken. Dit en alleen dit is het beginpunt van de zeven jaar van de benauwdheid. "In het licht hiervan zou het heel duidelijk moeten zijn dat het niet de Opname is die de beproeving begint. Zoals reeds is aangetoond, zal de Opname ergens vooraf aan de verdrukking plaatsvinden. Het kan vlak voor de verdrukking komen, of het kan een aantal jaren voor de verdrukking komen.
Andere bekende uitleggers zijn dezelfde mening toegedaan. Dat bijvoorbeeld de Opname twee of drie jaar voor de Verdrukking zou plaatsvinden, dan zou de wereldwijde regering van het Mysterie Babylon een periode van samensmelting kunnen beginnen die ruim voor de bevestiging van het verbond door de Antichrist en het begin van de zeventigste week van Daniël zou worden afgesloten.
Wanneer de Antichrist met het rode paard van oorlog, het zwarte paard van economische ineenstorting en het vale paard van de dood uitrijdt, zal het dus zijn om het bestaande geopolitieke systeem te vernietigen. Later zal hij het vernietigde vervangen door zijn eigen duivelse systeem van identificatiemerken en onderdrukkende controle.
Vanaf het moment van de Opname, tot aan het einde van de 1335 dagen van Daniël zou wel eens een periode van meer dan tien jaar kunnen omvatten. Het zou veel minder kunnen zijn, maar bepaalde typologische precedenten wijzen eerder op een langere dan op een kortere periode. Eén ding is zeker, een mondiale overheid kan niet zonder slag of stoot tot stand komen. De profetie van Daniël wijst daar met grote duidelijkheid op!
Het kan ook niet van de ene op de andere dag tot stand komen. Consolidatie van bevoegdheden en verdragen met machtige partijen zal tijd kosten. Alleen dan zal de Antichrist in staat zijn om iets te beloven.
Natuurlijk is zijn belofte aan Israël en zijn bevestiging van het verbond de factor die de zeventigste week initieert. Tenslotte, in Paulus' profetie van de Antichrist zien we precies dit beeld. Zijn "man van de zonde" kan pas geopenbaard worden als er bepaalde noodzakelijke gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Zijn profetie is op dit punt heel duidelijk:
"Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf, geopenbaard is, de tegenstander, die zich ook verheft boven al wat God genoemd of als God vereerd wordt, zodat hij als God in de tempel van God gaat zitten en zichzelf als God voordoet." (2 Tessalonicenzen 2:3,4).
Paulus vertelt de Thessalonicenzen dat "die dag" (de Dag des Heren) niet op korte termijn of zonder waarschuwing kan komen. Hij zegt dat er eerst twee dingen moeten gebeuren.
Ten eerste moet er een "wegvallen" komen. Er zijn veel discussies ontstaan over wat dit betekent. Sommigen hebben gezegd dat de term duidt op een volstrekte afvalligheid, of het wegvallen van het geloof in God. Anderen hebben gezegd dat het Griekse werkwoord hier kan duiden op een "weggaan" of "vertrekken". Door dit te zeggen, zeggen ze dat ze geloven dat het de Opname is waarnaar hier wordt verwezen. In beide gevallen wordt gezegd dat er een onbepaalde tijd verstrijkt tussen dit "wegvallen" en de Verdrukking.
Ten tweede moet de "man van de zonde" - de Antichrist - geopenbaard worden. En men moet erkennen dat dit slechts het begin is van zijn openbaring aan de wereld. Daarna zal er, zoals we hebben aangegeven, veel tijd nodig zijn om de machtssystemen van de wereld vast te leggen en voor eigen gebruik aan te wenden. Dan moet hij het verbond met Israël bevestigen voordat de Dag des Heren (De Verdrukking) kan worden geïnitieerd.
Het is een zekerheid te zeggen dat Daniels zeventigste week een volle zeven jaar is, plus wat extra tijd aan het begin en na afloop. Het zal worden voorafgegaan door een onbepaalde tijd, mogelijk tot drie jaar. En daarna volgt een "clean-up" periode van tweeënhalve maand na de zevenjarige Verdrukking. Als trouwe gelovige in de Vooraf aan de Verdrukking Opname van de Gemeente, wees dankbaar dat je nooit persoonlijk zult lijden onder de Antichrist. Lang voordat hij bij de wereld bekend wordt - lang voordat hij het verbond met Israël bevestigt - zult u bij de Heer aanwezig zijn.
Ook zult u de natuurrampen van de Verdrukking niet ervaren. U zult bij Hem zijn, terwijl Hij de aarde voorbereidt op het koninkrijkstijdperk.
Bron: The Seven-Year Tribulation: Is it, or Isn't It? - The Prophecy Watchers