Adam Eliyahu Berkowitz - 25 december 2018
“
Zvi Koenigsberg komt niet uit de academische wereld, maar hij was getuige van een van de meest opmerkelijke verhalen in de archeologie: de ontdekking van het eerste altaar dat door de Hebreeën in het land Israël werd gebouwd. Deze ontdekking is grotendeels verborgen gebleven en sommige archeologen hebben zich zelfs tot het uiterste ingespannen om het voor de hand liggende te ontkennen.
In 1981 was Koenigsberg voorzitter van de gemeenteraad van Shavei Shomron. Adam Zertal, een student archeologie in die tijd, kwam naar deze stad om een lezing te geven over een archeologisch onderzoek waarbij systematisch over een bepaald gebied werd gegaan en elke oppervlaktevondst werd vastgelegd. Koenigsberg ontmoette Zertal en sloot meteen een vriendschap die tot het overlijden van de archeoloog in 2015 duurde. Zertal stelde hem een plaats voor die hij 18 maanden voor hun ontmoeting op de berg Ebal had ontdekt en die hij graag wilde opgraven. Bekend als El-Burnat, dat is Arabisch voor "de hoed", lag daar de stenenheuvel in een natuurlijk voorkomend amfitheater, 880 meter boven de zeespiegel en 60 meter onder de top. De plek werd gedomineerd door een hoop stenen.
Koenigsberg, gemotiveerd door de vriendschap met Zertal en zijn nieuwsgierigheid, hielp bij het opzetten van de logistiek voor de opgraving. Koenigsberg was bekend met de regio en hielp de jonge archeoloog om de nodige middelen aan te schaffen, die niet beschikbaar waren voor de jonge archeoloog.
Zertal ontdekte de overblijfselen van een rechthoekige structuur, negen bij zeven meter, gebouwd van ongehouwen stenen. De binnenmuren leken te zijn ontworpen om mensen bovenop het bouwwerk te laten lopen. Een zeven meter hoge helling - van 22 graden - steeg naar de top van het bouwwerk. In de hele omgeving waren aardewerkscherven aanwezig, die bijna allemaal uit één periode van de vroege ijzertijd dateerden, ongeveer in de 13e eeuw voor Christus,.
Tijdens een van hun discussies over de opgraving schetste Zertal het vierkante platform en de aangrenzende helling. Zertal, die was opgegroeid in een seculiere kibboets waar ze de studie van Joodse traditionele teksten van allerlei aard ontmoedigden, had geen idee wat het platform was. Koenigsberg, die een yeshiva opleiding had genoten, herkende meteen het beeld van wat het was: een stenen altaar dat bijna exact overeenkwam met de beschrijving in de Misjna van het altaar van de Tweede Tempel in Jeruzalem.
“
Koenigsberg introduceerde Zertal in alle literatuur, bijbels en rabbijns, over de bouw van het altaar en in het bijzonder over het altaar op de berg Ebal. Een van de boeken, een Mishnah (tractaat Middot), bevatte een tekening die bijna identiek was aan de schets van Zertal.
"Zertal was enthousiast", vertelde Koenigsberg aan Breaking Israel News. "Hij was ervan overtuigd dat dit is, wat bij Ebal stond".
Andere aspecten van de opgraving leken te bevestigen dat dit de plaats van een Joods altaar was. Onder de stenen bevond zich een grote hoeveelheid as en meer dan 3000 dierlijke botten. Deze botten waren verbrand op een open vuur, en vele hadden slachtsporen, wat betekent dat ten minste een deel ervan was opgegeten. Deze botten waren allemaal afkomstig van dieren die volgens de Torah rein zijn; het overweldigende percentage van de exemplaren waren eenjarige mannelijke runderen, schapen en geiten, allemaal offerande dieren volgens de bijbelse wet.
Om zijn theorie te bevestigen vroeg Zertal aan Koenigsberg om Benjamin Mazar, een baanbrekend Israëlisch historicus, die erkend werd als de "decaan" van de bijbelse archeologen, naar de plek te brengen. Mazar arriveerde, met de Bijbel in de hand. Mazar was zichtbaar geschokt door de ervaring, hoewel hij niet bereid was om hun theorie te bevestigen dat dit de plaats van het Bijbelse altaar was.
Aangezien de plaats nu bijbels relevant bleek te zijn, wendden zij zich tot Rabbi Yoel Bin-nun, een briljante bijbelgeleerde en een van de oprichters van Yeshivat Har Etzion, die de plek volledig bestudeerde en vergeleek met de Joodse wetten betreffende altaren. Hoewel de plek niet in overeenstemming was met eerdere overtuigingen dat het altaar in de buurt van Sichem tussen de berg Ebal en de berg Bracha stond, voldeed de structuur op Ebal aan alle vereisten voor een altaar.
Een altaar moet zijn opgebouwd uit ongehouwen veldstenen. Een trap mag niet worden gebruikt en er is een helling nodig om toegang te krijgen tot de bovenzijde van het altaar. Het bouwwerk is aan drie zijden omgeven door een richel, waardoor iedereen die erop loopt toegang heeft tot de top van het bouwwerk. De twee binnenmuren zouden priesters toegang geven tot het midden van het bouwwerk, welke hen naar weerszijden leidde. De rabbijnse literatuur verwijst naar een ronde heuvel in het midden van een altaar, genaamd de Tapuah.
Rabbi Bin-non bestudeerde opnieuw alle relevante verzen die de plaats van het altaar beschrijven en concludeerde dat ze in feite niet noodzakelijkerwijs verwijzen naar de stad Sichem. De rabbijn was ervan overtuigd dat de plaats die door Zertal werd bestudeerd inderdaad het altaar was.
Het rituele complex werd rond 1250 v. Chr. gebouwd en bestond zeker gedurende een eeuw, waarna het opzettelijk met stenen werd bedekt. Zertal dateerde de laatste dagen van het altaarterrein, toen het opzettelijk met stenen was bedekt, tot rond 1140 v. Chr.
"Dit werd waarschijnlijk gedaan om de plek te ontmantelen en te beschermen tegen plundering of hergebruik," zo vermoedde Koenigsberg.
Het is belangrijk op te merken dat het bedekken van de plek op de Ebal precies overeenkwam met de opkomst van de plek in Shiloh, welke is vastgesteld als de locatie van de Tabernakel na de berg Ebal.
Koenigsberg relateert deze verandering in de locatie aan een raadselachtig deel van de Bijbel. Toen Jozef zijn twee zonen naar zijn vader Jakob bracht voor een zegen, plaatste hij de oudere zoon Manasse rechts van Jakob. Maar Jakob kruiste zijn armen en zegende de jongere, Efraïm, met zijn rechterhand.
“
Koenigsberg legde uit dat in deze zegening er impliciet een aanwijzing was dat de centrale cultusplek van Israël als eerste zou staan in Ebal, in het gebied van de stam van Manasse, alvorens te worden overgebracht naar Shiloh, op het grondgebied van Efraïm.
Zertals bevindingen werden fel betwist door andere archeologen, en hij werd een controversiële figuur in de academische wereld.
"We hadden verschrikkelijke ontmoetingen met academici die weigerden te accepteren dat dit is wat hij had gevonden," zei Kroenigsberg. "Zertal heeft gegraven op die plek gedurende acht jaren en niet een van zijn academische adviseurs wilde ooit erkennen dat het de plaats was van het altaar uit de tijd van Jozua."
Dr. Yitzhaki Paz, een ervaren archeoloog bij de Israel Antiquities Authorities, weerlegde de conclusie van Zertal.
"Er bestaat de hypothese dat deze ruïnes de ruïnes zijn van de basis van een wachttoren. In ieder geval is archeologie geen exacte wetenschap, en er is geen manier om het verband tussen deze archeologische plek en Jozua Ben Nun uit de bijbel voor 100 procent te bewijzen."
Zertal publiceerde uiteindelijk zijn bevindingen in de Bijbelse Archaeology Review, maar veel archeologen bekritiseerden zijn conclusies.
"Het echte probleem was minder het idee dat de structuur een altaar was, maar meer de consequentie van zijn claim", aldus Koenigsberg in een artikel over de site. "Zertal zei niet alleen dat dit een oud Israëlitisch altaar was, maar ook dat dit een specifiek altaar was, een altaar dat tweemaal in detail in de Bijbel wordt beschreven."
In zijn artikel wees Koenigsberg deze beweringen van de hand.
"Niet alleen gaat El-Burnat uit van deze periode (vroege IJzertijd I), maar het is de enige plek op de hele berg Ebal die ermee overeenkomt," schreef Koenigsberg.
Koenigsbergs opmerkelijke verhaal over het altaar op de berg Ebal is opgenomen in zijn boek The Lost Temple of Israel.
Bron: Mount Ebal: The Lost Altar Scientists Refuse to Find - Breaking Israel News