door Malcolm Lowe | 7 september 2016
Als er iets is dat goede vrienden van Israël verbijstert, dan is het de kwestie van de nederzettingen over de "groene lijn" (een misleidende term, zoals we zullen zien). Het is een bekend fenomeen wanneer een buitenlandse politicus in Jeruzalem komt en een toespraak houdt die een echte bewondering manifesteert over de staat Israël en haar prestaties, maar dan overgaat tot een even echt uiten van het leed over haar nederzettingenbeleid. Waarom? Omdat ze veronderstellen dat het "illegaal volgens het volkenrecht zou zijn."
Deze vrienden, zo zullen we zien, maken een wijdverbreide fundamentele fout. Vanwege het eindeloze gepraat over een "tweestatenoplossing" wordt het conflict tussen de Israëli's en de Palestijnen bekeken alsof er altijd al een oorlog was tussen twee staten. In feite is het begonnen als een burgeroorlog onder het Britse mandaat voor Palestina en dat bleef zo doorgaan tot ten minste de late jaren 1980. Tegen die tijd bestonden bijna al de huidige nederzettingen al. Bijgevolg gelden de bepalingen van het volkenrecht als betrekking hebbend op burgeroorlogen, niet voor onderlinge oorlogen tussen staten.
Voorrondes
Laten we om te beginnen eerst een aantal vragen stellen waarvan het antwoord relatief eenvoudig is.
Ten eerste is de huidige Israëlische bezetting van de gebieden verworven tijdens de Zesdaagse oorlog van 1967 en niet per se illegaal, want het is een gevolg van agressie door de betrokken naburige staten. De vijandelijkheden met Egypte begonnen toen Egypte de Israëlische haven van Eilat blokkeerde, een daad van agressie, die werd opgevolgd door Egypte's vraag van de verwijdering van de VN-vredesmacht op de grens tussen de twee staten (uiteraard ter voorbereiding op verdere daden van agressie). De vijandelijkheden met Jordanië begon met een Jordaans bombardement van het Israëlische deel van Jeruzalem. Terwijl Syrië al jarenlang bezig was met een constante agressie door middel van grensoverschrijdingen in de Israëlische grondgebied en bombardementen van Israëlische dorpen vanuit de Golan Hoogvlakte. Bovendien benadrukt een recent deskundigenrapport (2012) van het Internationaal Comité van het Rode Kruis dat de Internationale Humanitaire Wet "geen grenzen stelt aan de tijdsspanne van een bezetting" (zie blz. 72); integendeel, hoe langer de bezetting duurt, hoe meer het de "bezettende macht" is toegestaan tot het verbeteren van de infrastructuur, enz., ten behoeve van de bewoners.
Ten tweede is de verkoop van goederen die zijn voortgebracht vanuit die Israëlische nederzettingen niet illegaal in de meeste markten van de wereld. In de Europese Unie (EU) is het bijvoorbeeld juridisch legaal onder twee voorwaarden. Een voorwaarde verplicht dat deze goederen niet een vermindering genieten van de douanerechten die betrekking hebben op de vrijhandelsovereenkomsten tussen Israël en de EU, omdat deze overeenkomsten expliciet van toepassing zijn op het het pre-1967-Israël gebied. De andere voorwaarde is optioneel: de EU-Commissie heeft richtlijnen uitgegeven in november 2015 over hoe dergelijke producten te etiketteren. Na enige druk heeft de Commissie toegegeven dat de individuele Europese regeringen kunnen besluiten of en hoe ze de richtlijnen toe gaan passen, terwijl een dergelijke labeling geen boycot is en dat de EU gekant is tegen een boycot van Israël, zo wordt dan benadrukt. (Zie hier voor een uitgebreide bespreking van deze kwestie, ook met betrekking tot andere omstreden gebieden.)
Sommigen hebben de EU van antisemitisme beschuldigd vanwege het uitgegeven van richtlijnen over Israël terwijl de behandeling van andere betwiste gebieden in de wereld anders is. Maar moet men op zijn hoede zijn voor de afgifte van bedekte beschuldigingen van antisemitisme. Terwijl sommige EU-ambtenaren kunnen zijn aangespoord door antipathie tegen de Joden, hebben verschillende Europese leiders niet alleen benadrukt dat de labeling niet gelijk is aan een boycot, maar hun uitweg is in de bestrijding van de boycot van Israël - ook door middel van wetgeving om boycotters te bestraffen. Het is zowel oneerlijk als onverstandig om die leiders te beschuldigen van antisemitisme.
Dus we zitten met de vraag of de bouw van de Israëlische nederzettingen zelf illegaal is. Ook hier is een verdere vereenvoudiging mogelijk. Als de Golanhoogte deel uitmaakte van het soevereine Syrische grondgebied vóór 1967, dan is er een krachtiger argument dat de Israëlische nederzettingen die daar zijn illegaal zijn (behalve waar Syrië is binnengedrongen over de grens tussen de voormalige Franse en Britse mandaten). Maar deze kwestie is nauwelijks actueel, gezien de huidige burgeroorlog in Syrië en het feit dat bijna alle deelnemers (Koerden mogelijk een uitzondering) fanatiek tegen het bestaan van Israël zijn als zodanig. Wat de vrienden van Israël pijn doet, alsmede anderen die ten minste het bestaan van Israël tolereren, is het gebied waarover een geschil is tussen de Israëli's en Palestijnen. Wij zullen alleen dit overwegen.
Een verder voorlopig: er zijn fundamentele verschillen tussen het nationale recht en het internationale recht. Nationale wetgeving berust bij wetgevers die wetten kunnen verordenen of wijzigen en die gerechtelijke systemen hebben om die te handhaven. In internationaal recht ontbreekt dit beide grotendeels. In de tijd van het oude Griekenland en Rome werd het ontbreken geleverd door een wijdverspreide opvatting dat bepaalde handelingen, zoals de schending van ambassadeurs en herauten, weerzinwekkend voor de goden waren, en zou worden afgestraft door de goden (met epidemieën of hongersnood of wat dan ook). Dat wil zeggen dat de goden het internationale recht definieerden en het afdwongen. Homerus Ilias opent met zo'n geval.
Vandaag de dag worden deze theologische opvattingen - die de ouden geïntimideerd hebben en een zekere mate van moraal aan hen opgelegd heeft -- beschouwd als vreemd en achterhaald. Dientengevolge hangt het internationaal recht nu deels wel op aan oude aangepaste ideeën die het heeft overleefd (zelfs na de verdwijning van de oorspronkelijke rechtvaardiging ervan) en deels op afzonderlijke verdragen tussen staten. Blijven nog over de lacunes; te vullen als het speeltje van degenen die zichzelf hebben opgeworpen als internationale advocaten en onderling daarover debatteren.
Internationale Consensus en het volkenrecht
Eerder dit jaar hield een bezoekende Europese professor een openbare lezing in Jeruzalem om ons te vertellen 'wat internationaal recht zegt' over Israëls conflict met de Palestijnen. Hij noemde dit "Het Nabije Oosten Conflict," alsof internationaal recht weinig heeft te zeggen over de veel bloediger conflicten die momenteel de rest van de regio verzwelgen.
Zijn presentatie bestond grotendeels uit een opsomming van lijsten van resoluties door verschillende organisaties van de Verenigde Naties in het afkeuren van de Israëlische nederzettingen. Interessanter waren zijn antwoorden op enkele van de vragen.
Eén vraag merkt op dat de resoluties van de algemene vergadering van de VN niet bindend zijn en dat zelfs resoluties van de Veiligheidsraad alleen afdwingbaar te zijn als ze ontsnappen aan een veto door permanente leden en moeten worden aangenomen krachtens hoofdstuk VII van het VN-Handvest. Dus de resoluties die hij had geciteerd zou moeten worden gezien als de uiting van een internationale consensus. Maar wanneer en hoe is dan een internationale consensus uitgegroeid tot internationaal recht? "Dit", zo zei de professor, "is de belangrijkste vraag in het internationaal recht!" Zijn antwoord was iets met een effect dat - naar zijn mening - er genoeg internationale spelers herhaaldelijk hetzelfde zeggen, wat vervolgens als internationaal recht gezien kan worden.
Dit antwoord is problematisch. Neem de UNESCO: het heeft een professioneel secretariaat dat probeert om te klinken alsof ze wetenschappelijk werken, maar haar bestuursorgaan is een Internationale Raad waar elk lid land een vertegenwoordiger naar toe stuurt. In de besluiten van Internationale Raad gaan de politieke belangen boven het wetenschappelijk advies. Onlangs heeft de internationale Raad een Arabische-gesponsorde resolutie aangenomen die Israëlische activiteiten in en rond de "Al-Aqsa moskee/Al-Haram al-Sharif aan de kaak stelde." Niet alleen vermeldde de resolutie niet dat dit de Tempelberg is, het beschuldigde Israël ook van "aanbrengen van Joodse nep-graven in bepaalde ruimten van de islamitische begraafplaatsen", en van "een verdere omzetting van vele islamitische en Byzantijnse overblijfselen in de zogenaamde Joodse rituele baden of Joodse gebedsplaatsen."
Natuurlijk zijn er dergelijke oude graven, rituele baden en de Joodse religieuze plaatsen; het is geen namaak. Iets anders beweren is het goedkeuren van de misselijk leugen die worden gepromoot door de Palestijnse Autoriteit (PA) al jaren, dat er nooit Joodse tempels op de Tempelberg waren en dat de Joden een middeleeuwse Europese uitvinding zijn die geen oude verbinding hebben met het Land van Israël. Gelukkig heeft de secretaris-generaal van de UNESCO zijn ontzetting uitgedrukt over deze schending van alle professionele normen. De automatische pro-Palestijnse meerderheid in VN-organen kan er echter voor zorgen dat de leugen zal worden herhaald in resolutie na resolutie. Volgens het criterium van de professor zullen dus de grote leugens en alle bijbehorende kleinere leugens uiteindelijk worden verankerd in het Internationaal Recht. En niet handelen volgens deze leugens, zal dan een schending van het volkenrecht zijn.
Een tweede vraag wees erop dat de beroemdste VN-resolutie van de Algemene Vergadering (29 November 1947) het plan goedgekeurde om Palestina te verdelen in een staat met een Joodse meerderheid en een staat met een Arabische meerderheid. Maar het voorgestelde grondgebied was eerst kleiner dan de staat Israël zoals het ontstond uit de onafhankelijkheidsoorlog van 1949. Met name werd noordwest Israël - vanaf Haifa tot aan de grens met Libanon - toegewezen aan de Arabische staat. Dus waarom moet het internationaal recht deze overdracht erkennen van grondgebied van Arabische naar Joodse controle?
Het antwoord van de hoogleraar was dat internationale recht zich heeft gewijzigd tussen 1949 en 1967. In 1949 was het nog toegestaan voor een staat om grondgebied te verwerven als gevolg van oorlogvoering, maar na 1967 was het verboden zelfs in de nasleep van een defensieve oorlog.
Dit antwoord is verbazingwekkend. Tijdens de Tweede Wereldoorlog, heeft de Sovjet-Unie een enorme landroof begaan naar het westen: Karelië in Finland, de drie Baltische republieken, de helft van het vooroorlogse Polen, Transcarpathia uit Tsjecho-Slowakije en Moldavië (Bessarabië en Boekovina Noord) uit Roemenië. Die enorme diefstal blijft geldig in het internationaal recht (alleen het uiteenvallen van de Sovjet-Unie bevrijdde sommige van de volkeren van de onderwerping). Maar de bouw van een dozijn Israëlische huizen in Samaria is een ernstige "schending van het internationaal recht."
Wanneer precies heeft deze wijziging plaats gevonden? De professor gaf de suggestie: aan "het einde van het koloniale tijdperk", maar misschien kan het wat nauwkeuriger. De Oekraïne en Wit-Rusland waren, hoewel een deel van de Sovjet-Unie, stichtende leden van de VN met zetels in de Algemene Vergadering; zij werden formeel onafhankelijke staten in het internationale recht. Toen de Opperste Sovjet in 1954, ongeacht de gevoelens van de bevolking, de overdracht van de Krim vanuit Rusland naar Oekraïne besloot, kon het internationaal recht dit blijkbaar tolereren. Maar toen Rusland het terugnam in 2014, na een referendum waarin 94% van de inwoners de stap goedkeurden, was het een schending van het volkenrecht.
De verandering in het internationaal recht vond dan plaats tussen 1954 en 1967. Vergeet niet dat Israël het Sinaï-schiereiland tweemaal ingenomen heeft: in 1956 en in 1967. De eerste keer, zou het kunnen hebben wegkomen met annexatie, de tweede keer was het te laat. Zoiets lijkt het.
Aan het einde van zijn college werd de professor heel boos, niet specifiek over Israël. Over de hele wereld, zo klaagde hij, dat de "kruipende annexaties" doorgingen in weerwil van het internationaal recht. Als specialist op het gebied voelde hij zich woedend en hulpeloos.
In Oliver Twist protesteert Mr. Bumble: "Als de wet veronderstelt dat de wet een ezel is... en het ergste dat ik wens is dat de wet is, dat zijn ogen worden geopend door ervaring..." (Dit was de levenslang veroordeling van Dickens zelf, zoals andere romans getuigen). Blijkbaar wordt internationaal recht ook gezien als "een ezel" in de ervaring van al deze kruipende annexeerders.
Terugkerend naar de groene lijn, kunnen we de fout lokaliseren die gemaakt wordt door de professor en door dergelijke collega's die het met hem eens zijn. De kern is de interpretatie van de Vierde Conventie van Genève van 1949, die zegt o.a.: "De Bezettende Macht kan niet delen van de eigen burgerbevolking deporteren of overbrengen naar het bezette grondgebied." Deze verklaring komt voor in artikel 49 van afdeling III van deel III van het Verdrag.
De professor erkende dat sommige internationale advocaten, en niet alleen de Israëli's, bezwaar maken tegen de toepassing van het Verdrag op de gebieden achter de groene lijn op verschillende gronden. Dat artikel 49 is namelijk geformuleerd met de nazi-deportatie van Joden in het achterhoofd. Maar de gebieden behoorden aan geen enkele staat toe in 1967, en de Joden die er vervolgens voor kozen om daar te wonen, deden dat uit hun eigen vrije wil, niet omdat ze waren "gedeporteerd" of "door Israëlische regeringen waren gezonden", hoewel het deze regeringen waren die de nederzettingen gepland hebben en goedgekeurd. Terecht beweerde de professor dat zijn eigen visie wordt ondersteund door de consensus, uitgedrukt in de talloze resoluties die hij citeerde, met inbegrip van een paar resoluties van de ondertekenaars van de Conventie zelf (meest recentelijk in december 2014).
We zouden een oplossing voor dit geschil willen voorstellen, een suggestie die tot nu toe nooit lijkt te zijn gemaakt. Om precies te zijn komt het niet voor in het Edmond Levy verslag van 2012, waarvan sommige argumenten en conclusies beschikbaar zijn in twee Engelse vertalingen.
De vierde Geneefse Conventie bevat een deel I, dat voor oorlogen binnenin een macht, en dat ook tussen machten geldt. Anders gezegd, de Conventie geldt voornamelijk voor oorlogen tussen machten alleen. Het conflict tussen Israëli's en Palestijnen begon als een burgeroorlog onder het Britse mandaat voor Palestina en bleef zo voortduren tot ten minste de late jaren 1980. Tot dan dus kan deel I van het Verdrag voor het conflict worden toegepast, met inbegrip van de Israëlische nederzettingen achter de groene lijn, maar deel III - dat zogenaamd het bestaan van dergelijke nederzettingen verbiedt – was nog niet van toepassing. Deel III werd relevant als geheel, indien het dat al is, alleen voor gebeurtenissen na de Oslo-akkoorden van de jaren '90.
Om precies te zijn is artikel 3 relevant in Deel 1: "In het geval van gewapende conflicten die niet een internationaal karakter hebben op het grondgebied van een van de Hoge Verdragsluitende Partijen..." (Er volgen enkele elementaire beginselen over de behandeling van gevangenen en de gewonden, maar niets over nederzettingen). Dit artikel zegt verder: "De partijen in het conflict moeten verder proberen het in werking te laten treden door middel van bijzondere overeenkomsten, geheel of gedeeltelijk met de overige bepalingen van dit Verdrag." Maar de mogelijkheid van dergelijke "bijzondere overeenkomsten" werd uitgesloten door de Arabische Staten kort na de Zesdaagse oorlog met hun Resolutie van Khartoem (1 september 1967). Die resolutie herhaalde "de belangrijkste beginselen van de Arabische Staten, namelijk geen vrede met Israël, geen erkenning van Israël, geen onderhandelingen ermee, en het blijven aandringen op de rechten van het Palestijnse volk om hun eigen land houden" (dat wil zeggen, hun "recht" op het gehele mandaat Palestina).
Specifiek werd een wederzijdse overeenkomst om geen nederzettingen te stichten uitgesloten door het aandringen van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie organisatie (PLO), dat haar missie was om de staat Israël te vernietigen, met het verdrijven van het grootste deel van de Joodse bevolking en te vervangen door Arabieren. Inderdaad heeft artikel 24 van het oorspronkelijke PLO Nationaal Verbond van 1964 uitdrukkelijk de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook uitgesloten van die missie, om niet Jordanië en Egypte te laten schrikken. Dit artikel werd weggelaten in de herziene versie van 1968. Die laatste verduidelijkt (artikel 6) verder: "De Joden die normaal gesproken hadden verbleven in Palestina tot aan het begin van de Zionistische invasie, zullen worden beschouwd als Palestijnen." Dat wil zeggen dat bijna de gehele Joodse bevolking van Israël - die niet aan dat criterium voldoet - zal worden uitgezet. Dit is bewijs genoeg dat de PLO hun oorlog tegen de Joden voortzet - zelfs na de Zesdaagse oorlog - als een burgeroorlog voor de controle over het gehele mandaatgebied Palestina.
Dat was het Verenigde Arabische standpunt tot de Palestijnse Nationale Raad (PNC) in 1988 besloot de onderhandelingen met Israël te overwegen. In Yasser Arafats toespraak voor de Algemene Vergadering van de VN in december van dat jaar, gaf hij toe dat eerder de PNC had aangedrongen op de "droom" van een eenheidsstaat in het voormalige mandaat Palestina, maar hij beweerde dat het PNC nu besloten heeft om zich aan te passen aan de 'werkelijkheid' door het uitroepen van een Palestijnse staat alleen in die gebieden die waren bezet door Jordanië en Egypte gedurende 1949-1967.
Deze proclamatie creërde natuurlijk geen Palestijnse staat. Serieuze onderhandelingen over een tweestatenoplossing begonnen slechts met de Conferentie van Madrid van 1991. In de tussentijd had Arafat zich onder de Arabische staten gehaat gemaakt door zijn steun aan Irak met de inbeslagneming van Koeweit in 1990. Hij werd naar de Zuid-Libische woestijn verbannen, want nergens anders wilde men hem. Noch mocht de PLO een delegatie naar Madrid sturen. In plaats daarvan was er een Jordaans-Palestijnse delegatie waarvan de Palestijnse leden bewoners waren van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook. Het was alleen door de zogenaamde akkoorden van Oslo van 1993 en 1995, dat het conflict zich begon weg te bewegen uit de buurt van een burgeroorlog naar een conflict tussen staten.
In 1995 echter stonden vrijwel al de huidige Israëlische nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever op hun plaats. Ze zijn de producten van een periode van burgeroorlog, en als zodanig moeten ze worden beoordeeld.
Inderdaad denken veel Israëli's en Palestijnen nog steeds, en handelen zo zelfs vandaag, alsof de betrokken partijen in een burgeroorlog zijn betrokken over het grondgebied van het mandaat Palestina. Beide blijven debatteren over de voors en tegens van een eenstaatoplossing en een tweestatenoplossing, ondanks de internationale consensus ten gunste van de tweede. Ze hebben het altijd gezien als een geschil over een enkel land, waarop beide groepen een totale vordering bezitten. Zelfs veel Israëlische linksen, die een hardnekkige campagne voor Palestijnse onafhankelijkheid voeren, geven toe dat ze het historische hart van Judea en Samaria met een droevig hart opgeven omwille van de vrede.
Vooral de Palestijnen willen de stand van zaken herstellen die vóór 1947 bestond. Hoewel sommige Palestijnse facties zich hebben uitgesproken over een bereidheid om een vredesverdrag te sluiten op basis van de groene lijn, zijn alle partijen het erover eens dat het conflict dan niet zal eindigen, totdat er een Arabische meerderheid is ontstaan in Israël door een overstroming van het land met vluchtelingen uit 1948 en hun miljoenen nakomelingen. De vereniging van Gaza en de Westelijke Jordaanoever zou dan volgen. Evenzo hebben opiniepeilingen ervan getuigd dat de overgrote meerderheid van de Palestijnse bevolking de "tweestatenoplossing" als aanvaardbaar ziet, maar alleen als een stap beschouwt richting een unitaire staat op het grondgebied van het Britse mandaat.
Wat betreft Arafat zelf, ondanks zijn toespraken in het Engels vanaf 1988 verliet hij duidelijk nooit de strijd van het elimineren van de staat Israël. Begin 1996 kwamen de details van een toespraak naar voren, die hij had afgegeven voor een besloten publiek van Arabische ambassadeurs in Stockholm op 30 januari. Daar legde hij uit dat de Oslo-akkoorden, ondertekend met Israël in 1993 en 1995, een kunstgreep moesten zijn om de PLO een basis te geven in Palestina, vanwaaruit ze het leven van de Joden zo ellendig konden maken dat ze alles zouden willen verlaten. Deze strategie die hij in actie zette, tevergeefs, startte tijdens de tweede Intifada van 2000-2005, na de weigering van het Israëlisch-Amerikaanse aanbod tot het stichten van een Palestijnse staat die aan alle Palestijnse eisen voldeed, behalve het "recht voor Palestijnse vluchtelingen op terugkeer".
Toen de Israel Defense Force (IDF) het hoofdkwartier van Arafat in Ramallah in 2002-2004 bezette, heeft men documenten gevonden, ondertekend door Arafat met de machtigen, om geld te geven voor bomgordels voor zelfmoordacties. Arafat was zich bewust van wat hij ondertekende, aangezien hij persoonlijk gevraagde bedragen had doorgehaald en ze vervangen door kleinere bedragen. Zo veel in het geheim, zoals zijn openbare toespraken in Arabisch opgenomen een liedje dat zong van "een miljoen martelaren marcheren op naar Jeruzalem." Het maakt de verbintenissen die aangegaan zijn in de Oslo-akkoorden zinloos, inzake het staken van het terrorisme en het aanzetten daartoe.
Arafats opvolger, Mahmoud Abbas, keurde duidelijk Arafats terrorism tijdens de tweede Intifada af, niet omdat het immoreel was, maar omdat het contraproductief is. Het aanzetten blijft tot vandaag doorgaan: de Palestijnse Media Watch heeft een enorme archief samengesteld van voorbeelden uit de Palestijnse media, het onderwijssysteem en de openbare plechtigheden, met inbegrip van hoge PLO- en Fatah-figuren dicht bij Abbas zelf.
Bron: Israeli Settlements, the Violet Line and the Cheshire Cat