In Judea en Samaria is de huidige wet, afgedwongen door de IDF, de Jordaanse wet, behalve wanneer de regering daartoe besluit. Dat is moeilijk te geloven en nog moeilijker te accepteren.
Door Dr. Moshe Dann - 1 november 2016
Er woedt een debat binnen de regering over hoe zich te verzekeren van het voortbestaan van de Joodse Gemeenschap van Amona. Deze is gelegen in de buurt van de veel grotere gemeenschap van Ofra. Amona vecht een hoog gerechtelijk bevel aan dat verklaart dat Amona moet worden vernietigd, omdat het werd gebouwd op "Palestijns privé-land." Met het oog op de uitvoering van een rechtvaardige en duurzame oplossing, zou het verstandig zijn om te onderzoeken hoe Amona - dat meer dan twee decennia geleden werd opgericht met steun van de overheid op braakliggend land - nu wordt beschouwd als "illegaal".
Na de Zesdaagse oorlog in 1967 heeft Israël de pas verworven gebieden Judea en Samaria (de zogenaamde 'West Bank') en Oost-Jeruzalem onder militaire gezag geplaatst, in de hoop over alles of het meeste daarvan te kunnen onderhandelen voor vredesverdragen. Met een paar uitzonderingen was het de Joden niet toegestaan om te leven in Judea en Samaria. En de status van het gebied leek tijdelijk en onduidelijk te zijn. Het overheidsbeleid was op zijn best dubbelzinnig. Om te zorgen voor een structuur en een instantie waarin men een normaal leven zou kunnen voortzetten, wendde de regering zich tot de IDF dat de coördinator werd voor de activiteiten van de regering in deze gebieden (COGAT), en de Minhal Ezrachi (Civiele Administratie).
Op basis van juridische adviseurs heeft de commandant van de IDF geoordeeld dat de IDF de Jordaanse wet volledig en uitsluitend zou volgen, behalve daar waar het in strijd is met de IDF-regels en -voorschriften. Dit was een administratief besluit, geen wet. En geen uitzonderingen werden er gemaakt om bijvoorbeeld het Israëlische recht toe te passen betreffende de BTW. Maar met betrekking tot de eigendom van de grond volgde de Civiele Administratie (Minhal) de Jordaanse wet. Dit werd belangrijk toen enkele decennia later Joden nieuwe gemeenschappen bouwden en Arabische Palestijnen en NGO's als Peace Now, Yesh Din en Rabbijnen voor de Mensenrechten, een beroep op het Hoge Gerechtshof deden met de bewering dat Joden hun huizen en bezittingen hadden gebouwd op "particulier land".
Hun vorderingen zijn gebaseerd op de enorme landdistributies die werden uitgevoerd door Jordanië tijdens de vroege jaren 1960 in Judea en Samaria (de 'West Bank'). Deze willekeurige landtoewijzingen waren onvoorwaardelijk en overeenkomstig het mandaat en het Jordaanse recht, en opgenomen in het kadaster, en het gaf de ontvangers een permanent bezit. Het meeste van het land werd nooit gebruikt en er werden nooit belastingen over betaald, die volgens het Ottomaanse recht wettelijk verplicht zijn, en hebben daarom de claims van eigendom teniet gedaan.
Aangezien Jordanië's bezetting van Judea en Samaria en delen van Jeruzalem illegaal was, en haar aanspraak op de rechtmatige soevereiniteit was verworpen door de gehele internationale gemeenschap, met uitzondering van Engeland en Pakistan, was de IDF onder geen enkele omstandigheid verplicht de autoriteit van Jordanië te erkennen, met inbegrip van haar wetten en juridische structuur. Drie Israëlische wetten waren al in werking getreden en hadden moeten hebben gewerkt:
1. Het 'Area Jurisdiction and Powers Ordinance' (1948) vereist dat de Israëlische landwetten worden toegepast op "elk deel van Palestina, dat de Minister van Defensie heeft gedefinieerd bij proclamatie als vastgehouden door het Defensie leger van Israël." Volgens wijlen de advocaat en juridisch deskundige Howard Grief is deze wet "uitgevaardigd met het enige doel dat de Joodse staat die gebieden zou herstellen die erkend zijn als integraal onderdeel van het Joodse Nationale Tehuis volgens het volkenrecht in 1920, en wat altijd al beschouwd was als het erfgoed van het Joodse volk."
2. Het Emergency Regulations (Cultivering van Braakliggend Land) wet (1949) "machtigde het Ministerie van Landbouw om de landerijen als 'woest' te verklaren en dit 'braaklegging land' onder controle te nemen."
3. Het Emergency Land Requisition (Verordening) Wet (1949) machtigt de vordering van grond als het "noodzakelijk is voor de verdediging van de staat, de openbare veiligheid, het behoud van essentiële benodigdheden of essentiële openbare diensten, de opneming van immigranten of voor het herstel van ex-soldaten of oorlogsinvaliden."
Joden waren en konden worden verdreven uit hun huizen, hun eigendom vernietigd en hun bomen ontworteld - zelfs als er geen legitieme Arabische eiser of helemaal geen eiser was.
In het kort: de Israëlische regering heeft de juridische steun om land eventueel een bestemming te geven. Aangezien de Israëlische regering deze gebieden niet heeft geannexeerd of de Israëlische wet daarover uitgebreid, blijven deze onder de exclusieve bevoegdheid en het gezag van de IDF. Ironisch genoeg is het IDF, de vertegenwoordiger van de staat Israël, terwijl ze de Jordaanse wet implementeert - met de goedkeuring van het Hoge Gerechtshof. Onlangs ging dit hof zelfs nog verder.
In 2014 gaven de rechters Dorit Beinish, Edna Arbel, Miriam Naor van het Hoge Gerechtshof een precedent-scheppend oordeel. Zij beslisten dat Joodse inwoners van Judea en Samaria ("kolonisten") niet de Ottomaanse wetgeving inzake landeigendom konden gebruiken betreffende de eigendomsrechten op grond die bij de Civiele Administratie (Minhal Ezrachi) werd geregistreerd en derhalve beschouwd als "particulier bezit", hoewel het ongebruikt was. Bovendien verklaarde de hoogste rechter Beinish, dat land dat niet werd aangewezen als staatsland automatisch "privé Palestijns land" was, ongeacht of het werd geclaimd en gebruikt door Arabieren en naar behoren was geëvalueerd of niet. Dit volgt de Jordaanse wet, maar eenzijdig maakte de voormalige rechter het tot Israëlische wet.
Daarom is het simpelweg voldoende te erkennen dat land is geregistreerd als zijnde "particulier eigendom" om te voorkomen dat Joden het gaan gebruiken en het claimen. Joden waren en konden worden verdreven uit hun huizen, hun eigendom worden vernietigd, en hun bomen ontworteld - zelfs als er geen legitieme Arabische eiser of helemaal geen eiser is.
Nu er bijna vier honderdduizend Joden in gebied C van Judea en Samaria wonen, samen met een geschatte 50.000 Arabische bewoners, is dit beleid onzinnig. Waarom voert Israël een anti-joods, anti-zionistisch anti-democratisch rechtsstelsel in? En beweert het de "rechtsstaat" te verdedigen, terwijl de IDF en het Hoge Gerechtshof de fundamentele waarden en het doel van de staat weghalen.
Als het huidige beleid en de praktijk van de IDF en het Hoge Gerechtshof zouden zijn opgelegd in 1948/9, zou er geen staat Israël zijn vandaag. De campus van de Universiteit van Tel Aviv zou worden teruggegeven aan de afstammelingen van "Sheikh Munis", de vorstelijke Arabische huizen in Jeruzalem in de Talbieh en Baka buurten zou worden gegeven aan afstammelingen van de Arabieren in Libanon, en het meeste van Galilea zou onder Arabische heerschappij staan.
Het als legitiem erkennen van de Jordaanse wet door de IDF, en dus door de staat Israël, heeft zeer ernstige gevolgen. Het suggereert dat de staat Israël de Jordaanse bezetting als legitiem erkent. Dit ondermijnt duidelijk de Israëlische aanspraken op Judea en Samaria, evenals op Jeruzalem. Bovendien kan het accepteren van de wettigheid van landtoewijzingen aan Arabieren die gedaan zijn tijdens het mandaat en de Jordaanse bezetting, ook worden gebruikt om de landacquisities door Joden binnen de 1949 wapenstilstand lijn aan te vechten.
Aangezien Jordanië afstand heeft gedaan van alle aanspraken op de "Westelijke Jordaanoever" in 1988 en een vredesverdrag met Israël tekende in 1994 dat als internationale grens de rivier de Jordaan heeft gedefinieerd, waarom accepteert en ïmplementeert de IDF het Jordaanse illegale systeem?
De Oslo-akkoorden maakten een politiek/wettelijk kader dat de gebieden A & B heeft toegewezen aan de Palestijnse Autoriteit (PA) en gebied C aan de staat Israël. De meeste Arabische inwoners van Judea en Samaria en Oost-Jeruzalem hebben Jordaanse paspoorten en de PA volgt de Jordaanse wet. Maar waarom zou het IDF, de staat van Israël, ook het Jordaanse recht gebruiken – vooral wanneer het wordt toegepast tegen Joden? Waarom worden de belastingbetalende Israëlische burgers die wonen in Judea en Samaria onderworpen aan Jordaanse wetten?
Immers, volgens de Jordaanse en PA wet is grond verkopen aan een Jood, en betaling ontvangen, of deelnemen aan dergelijke transacties een halsmisdaad, en aanvaarding van compensatie is gevaarlijk. Honderden Arabieren zijn geëxecuteerd of kregen langdurige gevangenisstraffen voor deze overtredingen.
Tot slot, de IDF en het Hoge Gerechtshof promoten en sanctioneren officieel het valse gerucht dat "Israël (d.w.z. Joden) Palestijns land steelt." Dit moet niet de boodschap zijn van degenen die de staat vertegenwoordigen.
Civiele zaken, zoals geschillen over land en bescherming van het milieu, moet worden besloten door de juiste rechtbanken en goed opgeleide deskundigen; niet door de juridische adviseurs van de IDF en bureaucraten die opereren in een apart, onverklaarbaar en niet-transparant rechtssysteem. Dit is een aanfluiting van de rechtsstaat.
Dit beleid kan juridisch altijd worden gewijzigd door de Knesset of door een regeringsbesluit. Aangezien dit enige tijd zal duren, kan de regering echter een moratorium verklaren op de plannen om Joodse huizen en gemeenschappen te vernietigen. Wie kan aantonen dat hij benadeeld is door het moratorium zal worden gecompenseerd; dat zou humaan zijn. Maar de vernietiging van Joods eigendom om het Jordaanse recht te dienen heeft geen zin.
Bovendien, zoals de voormalig District Court rechter Uri Shtruzman opmerkte: onder de plaatselijke wetgeving, als iemand in goed vertrouwen iets heeft opgebouwd, maar later ontdekt dat het land bezit was van iemand anders, heeft hij het recht om de eigenaar van het land te betalen, wanneer de waarde van het gebouw hoger is dan de waarde van de grond en het gebouw in zijn bezit en eigendom laten.
Een rechtvaardige en humanitaire benadering om vragen over het grondbezit op te lossen zal de Israëlische democratie herstellen door de autoriteit van de Knesset en de regering, en zo het verdere afbreken van de Israëlische samenleving te voorkomen.
De crisis in Amona gaat niet alleen over een geschil van grondbezit en het lot van een gemeenschap. Het gaat over de nalatigheid van Israëls rechtssysteem om onpartijdig en vrij te zijn. Dat is een nationale aangelegenheid.
Bron: Is Amona built on “private Palestinian land”? - - Articles -