6.1 En het geschiedde toen de zonen van de mensen waren toegenomen, dat er in die dagen mooie en aantrekkelijk dochters geboren werden.
6.2 En de Wachters, de zonen van de hemel, zagen ze en verlangden naar hen. En zij zeiden tot elkaar: “Kom, laat ons vrouwen kiezen voor onszelf van de kinderen der mensen, en laat ons vader zijn voor de kinderen van onszelf.”
6.3 Maar Semyaza, die hun leider was, zei tot hen: “Ik vrees dat jullie niet volgzaam in deze daad en ik alleen zal de straf betalen voor deze grote zonde.”
6.4 En zij allen antwoordden hem, en zeiden: “Laat ons allen een eed zweren, en ons verbinden aan-elkaar met een onderlinge vloek, dat een ieder van ons zich niet zal afwenden van dit plan, maar om het effectief uit te voeren.”
6.5 Toen zwoeren zij allen met elkaar en allen verbonden zij zich met elkaar met een onderlinge vloek.
6.6 Ze waren in totaal tweehonderd, en zij daalden af in de dagen van Jared op de top van de berg Hermon. En zij noemden deze berg Hermon, omdat zij daar zwoeren en zich aan elkaar verbonden met vloeken.
6.7 En dit zijn de namen van hun leiders: Semyaza, welke hun leider was, Urakiba, Ramiel, Kokabiel, Tamiel, Ramiel, Daniel, Ezeqiel, Baraqiel, Azazel, Armaros, Batriel, Ananel, Zaqiel, Samsiel, Satael, Turiel, Yomiel , Araziel.
6.8 Dit zijn de leiders van de groepen van tien van de tweehonderd engelen, hun luitenants, en alle anderen met hen.
7.1 Ze namen elk een vrouw van hun keuze en ze begonnen met hen samen te wonen en werden promiscue met hen. Ze leerde hen toverij en banspreuken, en ze leerden hen het insnijden van wortels en bomen.
7.2 De vrouwen werd zwanger en baarden drie rassen, in de eerste plaats de grote reuzen, waarvan de lengte van elk dertig cubits werd. De grote reuzen werden de vaders van de Nephilim, en de Nephilim brachten de Elioud voort. En ze bestonden, groeiend in macht op basis van hun grootheid.
7.3 Deze allen verslonden wat de arbeid van de werkende mannen voortbrachten, totdat deze mannen niet meer in staat waren om ze te onderhouden.
7.4 Toen keerden de reuzen zich tegen de mensheid om ze te verslinden.
7.5 Ze begonnen te zondigen tegen de vogels, en tegen de dieren en tegen de reptielen, en tegen de vissen, en ze verslonden elkaars vlees en dronken hun bloed.
7.6 Toen klaagde de Aarde over deze wettelozen.
8.1 Azazel leerde de mensen zwaarden, dolken, schilden en borstplaten maken, en hoe ze gouden munten konden maken. En hij liet hen de fabricage zien van spiegels, de kunst van het maken van armbanden en ornamenten, en de kunst van het opmaken van de ogen en de verfraaiing van hun oogleden, en de meest waardevolle stenen, en alle soorten van kleurstoffen. En de wereld was veranderd.
8.2 Er was een grote goddeloosheid en nog veel meer hoererij, vrouwen begonnen grof te worden en velen dwaalden, en al hun wegen werden verdorven.
8.3 Semyaza leerde al diegenen de banspreuken en het versnijden van wortels, Armaros leerde het opheffen van banspreuken, Baraqiel leerde de astrologie, Kokabiel leerde de voortekenen, Tamiel leerde de tekenen van de zon, en Asradel onderwees over de baan van de maan.
8.4 En hoe meer mannen er werden vernietigd, hoe meer riepen zij, en hun stemmen bereikten de hemel.
9.1 Vervolgens keken Michaël, Gabriël, Rafaël en Uriël naar beneden uit de hemel en zagen de massa van het bloed dat werd vergoten op de aarde en al het kwaad, dat werd gedaan op de aarde.
9,2 En zij zeiden tot elkaar: “Laat de verwoeste aarde roepen met het geluid van hun geroep, tot aan de poorten van de hemel.”
9.3 En nu tot u, O Heilige Enige in de hemel, de zielen van de mensen klagen, zeggende: “Breng gerechtigheid aan ons van de Allerhoogste.”
9,4 En zij zeiden tot hun Heer, de Koning: “Heer der heren, God der Goden, Koning der koningen! Uw glorieuze troon duurt voor alle generaties van de wereld, gezegend en geprezen zij Uw naam!
9.5 U hebt alles gemaakt, en hebt macht over alles wat van U is. Alles is geopenbaard en ligt open voor U, en U ziet alles, er is niets dat kan worden verborgen voor U.
9.6 Ziet wat Azazel gedaan heeft, hoe hij alle ongerechtigheid heeft geleerd op aarde en de eeuwige geheimen heeft onthuld die gemaakt zijn in de Hemel.
9.7 En Semyaza heeft hen bekend gemaakt met de banspreuken, hij, aan wie U de autoriteit hebt gegeven om te heersen over degenen die met hem zijn.
9.8 Zij hebben gepaard met de dochters van de mensen, rustten bij die vrouwen, die onrein werden, en hebben deze zonden aan hen geopenbaard.
9.9 Deze vrouwen hebben reuzen gebaard, en vanwege dat, is de hele aarde gevuld met bloed en ongerechtigheid.
9.10 Nu, de zielen die zijn gestorven schreeuwen en klagen tot aan de poorten van de Hemel, en hun klaagzang is opgestegen, en zij zullen niet ophouden vanwege de ongerechtigheid, die wordt gepleegd op de aarde.
9.11 U weet alles voordat het gebeurt, en U weet dit, en wat elk van hen verwacht. Maar u zegt niets tegen ons. Wat moeten we nu doen met hen over dit alles?”